Het Bestuur van de Afdeeling Den Haag heeft
in dezelfde vergadering besloten wegens ongeveer
eenzelfde overtreding op gelijke gronden de straf
van waarschuwing, als bedoeld in artikel 6a van
het Afdeelingsreglement toe te passen op de di
rectie van het Capitol Theater te Den Haag.
TOEPASSING ART. 15a DER STATUTEN
Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van
Dinsdag, 25 April 1939 ingevolge artikel 15 der
Statuten besloten de straf van waarschuwing op te
leggen aan den heer v. d. Wal, exploitant van
de Witte Bioscoop en de Posthuis Bioscoop te
Heerenveen, zulks op grond van de overweging:
UITSPRAAK RAAD VAN BEROEP
lingsreglement, doch LI nadrukkelijk waarschuwt, dat wan
neer wederom LI zich aan een overtreding mocht schuldig
maken, met alle gestrengheid gebruik zal worden gemaakt
van de bevoegdheid vastgelegd in art. 6 van het Afd.
Reglement.
B. dat in de annonces verschenen in de Haagsche avond
bladen van 6 April jl. betreffende de aangekondigde film
„100 Mannen en een Meisje" en Harold Lloyd in „Professor
Pas op" in Uw theater ca. de navolgende vermelding voor
komt: „lederen middag gratis verloting".
dat deze mededeeling volkomen in strijd moet worden ge
acht met het bepaalde in art. 6, lid 1 van het Minimum
Prijzenreglement onder het hoofd: Rechtsgevolgen van Mini-
mum-prijzen, luidende:
„van ingevolge dit Reglement vastgestelde of gewijzigde
minimum-prijzen mag door het verleenen van faciliteiten of
op welke andere wijze ook niet werden afgeweken":
dat derhalve eerst zal moeten worden uitgemaakt of in
verband met de aangekondigde verloting met het daaraan
verbonden mededingingsrecht inzake de beschikbaar gestelde
prijzen, men hier inderdaad te doen heeft met een verleende
faciliteit:
dat volgens de opvatting van ons College het als een
onbetwistbaar feit moet worden beschouwd, dat wanneer
bezoekers door het koopen van een entree-biljet in de ge
legenheid gesteld worden hetzij aan een prijsvraag, verloting
e.d. mede te doen, men hier te doen heeft met het verleenen
van een faciliteit. Immers een dergelijke immaterieele zaak
als dit mededingingsrecht kan slechts gerangschikt worden
onder faciliteiten;
dat ook Uwerzijds na de uiteenzetting van ons Bestuur
ten volle erkend is, dat U zich schuldig heeft gemaakt aan
een overtreding van art. 6, Ie lid;
dat U weliswaar als verzachtende omstandigheid aanvoert,
dat tengevolge van een samenloop van omstandigheden de
geincrimineerde mededeeling zonder Uw voorkennis geplaatst
zou zijn;
dat ons Bestuur deze mededeeling slechts voor kennis
geving heeft kunnen aannemen en LIw verontschuldiging niet
heeft kunnen accepteeren;
dat ons Bestuur ditmaal nog heeft willen volstaan met
het toepassen van de straf bepaald in art. 6a van het Afdee-
lingsreglement, met verzoek aan het Hoofdbestuur tot publi
catie van deze straf in het eerstvolgende nummer van het
Officieel Orgaan van den Bond, onder Uw aandacht bren
gende, dat wanneer U zich andermaal aan een dergelijke
overtreding zcudt schuldig maken niet geschroomd zal
worden, met grootere gestrengheid tegen U op te treden.
dat de door het betrokken filmverhuurkantoor en de
Bedrijfsafdeling Filmverhuurders gemachtigde accountant
in de week van 3 tot 9 Maart 1939 een recettecontröle heeft
ingesteld, waarbij geconstateerd is, dat de heer J. v. d. Wal
als recette, gemaakt met een door hem in deze week op
percentage basis vertoonde film, een lager bedrag aan het
filmverhuurkantoor heeft opgegeven, dan de afrekening van
den Gemeente-ontvanger betreffende die zelfde week aangaf,
welk verschil hoofdzakelijk bleek te bestaan uit de opbrengst
van de toegangskaarten, die nog voordat de vertooningen
van de percentage-film aanvingen, voor deze voorstellingen
waren verkocht, maar waarvan de heer J. v. d. Wal geen
mededeeling had gedaan aan het filmverhuurkantoor;
dat uit het vorenstaande volgt, dat de heer v. d. Wal
een deel van de door hem met de vorenbedoelde film ge
maakte recettes voor het filmverhuurkantoor, dat de film
geleverd had, verzwegen had, waardoor genoemde heer in
strijd heeft gehandeld met artikel 8 van de Algemeene
Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films van den
Nederlandschen Bioscoop-Bond, waarin is bepaald, dat de
huurder van een film verplicht is tot betaling van den vollen
overeengekomen auteursprijs, zijnde in dit geval het percen
tage van de volledige opbrengst;
dat ondanks het ernstige karakter van deze overtreding,
welke toepassing van een der zwaarste straffen van artikel
15 der Statuten volkomen zou motiveeren, het Hoofdbestuur
niettemin heeft willen volstaan met het opleggen van de
straf van waarschuwing, omdat het reden heeft aan te nemen,
dat de heer v. d. Wal niet opzettelijk de opbrengst van de
voorverkochte kaarten heeft verzwegen;
dat deze waarschuwing inhoudt, dat, wanneer de heer
v. d. Wal of eventueel andere leden zich, andermaal zouden
schuldig maken aan het al of niet opzettelijk verzwijgen
van een deel der met de vertooning van een percentage-
film verkregen recettes, het Hoofdbestuur zich genoodzaakt
zou zien toepassing van artikel 15b of c der Statuten in
overweging te nemen.
De Raad van Beroep (Tweede Kamer) heeft in zijn zitting
van Maandag, 24 April 1939 in zake het door de firma
Splendid Film te 's-Gravenhage op 6 October 1938 aan
hangig gemaakt hooger beroep van het vonnis der Com
missie van Geschillen, gewezen op 14 September 1938 en aan
partijen schriftelijk medegedeeld op 23 September d.a.v./'in
het door voornoemde firma Splendid Film (verder te noemen
appellante) contra de N.V. Handelsvereeniging v/h. Reiss
Cc. (verder te noemen geintimeerde) te Amsterdam op
15 Augustus 1938 aanhangig gemaakt geschil, in hoogste
instantie uitspraak gedaan, hef'vonnis waarvan beroep te
vernietigen en opnieuw rechtdoende:
a. appellante in haar vordering ontvankelijk te verklaren
en deze ten deele toe te wijzen;
b. geintimeerde te verbieden de film „Alibi" in Neder-
landsch-Indië (verder) in roulatie te brengen;
c. geintimeerde te veroordeelen aan appellante een scha
devergoeding te betalen van fdaarbij bepalend, dat
geintimeerde de zich in haar bezit bevindende copie der
film aan den afzender zal retourneeren, althans doen retour-
neeren, of zal vernietigen, althans doen vernietigen;
d. partijen te veroordeelen in de kosten der arbitrage in
beide instanties, zijnde 664.60 in totaal, door ieder voor de
helft, zijnde ƒ332.30 te betalen.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwegingen:
dat appellante als voornaamste grief tegen de uitspraak
van de Commissie van Geschillen naar voren heeft gebracht,
dat de Commissie uit het feit, dat de overdracht door Koch
van het auteursrecht voor Nederlandsch-Indië aan haar,
appellante, van de film „Alibi" is geschied op 18 Mei 1938,
terwijl op 16 Mei 1938 dezelfde rechten door Sabarsky, naar
diens beweren namens Koch, aan geintimeerde zouden zijn
overgedragen, de gevolgtrekking heeft gemaakt, dat het in
feite zou gaan om een geschil tusschen Koch en Sabarsky,
resp. appellante, zulks echter ten onrechte, aangezien uit
den brief van Koch aan appellante, dd. 18 Mei 1938 duidelijk
blijkt dat Koch, wiens eigendomsrecht ook door geintimeerde
niet betwist wordt, de vertooningsrechten voor het gebied