bijna vierduizend man personeel, welke in ons be drijf werkzaam zijn, wordt op deze wijze geregeld werk verschaft, zij het zijdelings, aan honderden arbeiders, niet alleen aan bouwvakarbeiders, meubel- en apparatenindustrie, maar ook aan artis- ten, decorateurs, drukkers, reclamebureaux etc. Dat echter de fiscus voor dit alles de oogen sluit en tegen beter weten in doet alsof de exploitant in zijn bioscopen woont, alsof de lounges, de halls en zalen zijn appartementen, zijn salons zijn, alsof de weelderige meubileering slechts te zijnen dienste zou zijn aangebracht, is een onvergeeflijke fout. Terecht concludeerde niemand minder dan wijlen Prof. Dr. H. W. C. Bordewijk, Hoogleeraar in de Statistiek en Staathuishoudkunde aan de Universiteit te Groningen, in een essay over bio scoopbedrijf en fiscus, dat het er geheel naast is, ruimten, waarin b.v. het bioscoopbedrijf (hetzelfde geldt voor andere bedrijven) wordt uitgeoefend, te behandelen als waren zij woonhuizen, waarvan de gebruiker het genot heeft. .Wanneer een ruimte, voor het bedrijf onmis baar, zooals een bioscoop, op deze wijze als ver tering wordt belast, gaat de personeele belasting als een soort zakelijke bedrijfsbelasting werken, een aanfluiting van alle logica op belastinggebied." Professor Bordewijk toont het onlogische van de heffing op velerlei wijzen aan en het zou ons te ver voeren ze thans wederom te citeeren. Dit is te dezer plaatse reeds meermalen geschied. Releveeren we slechts de passage, waar Profes sor Bordewijk heffing van belasting over belasting constateert: .Wanneer de opbrengst van de bio scoop reeds belast wordt door een andere, zakelijke bruto-heffing in den vorm eener vermakelijkheids- belasting, gelegd op de entreebewijzen, dan heeft de bioscoopexploitant reeds belasting betaald over het bedrag, waarmede hij zijn verdere bedrijfs- uitgaven, dus ook de personeele belasting, zal heb ben te voldoen. De personeele belasting is echter nimmer bedoeld op eenig bedrijf als zoodanig te drukken. Men klaagt over welhaast tien jaren crisis. Dezelfde Overheid, die zooveel doet om de gevolgen daarvan te verzachten, steke ook eens de hand in eigen boezem. Slechte fiscale toestanden zijn zeer geschikt de crisis te verscherpen en zoo wel Overheid als particulieren, op nieuwe, doch nu vermijdbare, kosten te jagen." Zij onzerzijds hieraan toegevoegd, dat in cijfers de door Professor Bordewijk geconstateerde dub bele heffing hierop neerkomt, dat, wanneer een bioscoop 10.000.personeele belasting betaalt, en het percentage der vermakelijkheidsbelasting 20 is, jaarlijks 2000.vermakelijkheidsbelasting ten onrechte moet worden betaald. Met het geld immers, waarover de vermakelijkheidsbelasting moet worden betaald, moet ook de schuld ter zake van bedrijfsruimten uit personeele belasting wor den gedelgd. Het buitengewoon onbillijke van de bestaande wijze van belastingheffing springt even eens duidelijk in het oog, wanneer we als voor beeld aanhalen, dat een bioscoophouder een huur van f 10.000.betaalt en daarbij ƒ2500.aan personeele belasting moet opbrengen. In dat geval moet hij eerst 15.000.aan recettes ontvangen, om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen, aangezien de fiscus zonder meer bovendien nog 20 van de recettes aan vermakelijkheidsbelas ting eischt. Dit zijn slechts eenige ondergeschikte kanten van het vraagstuk, die hoogstens de verdienste hebben, dat zij het eenmaal bestaande onrecht ver- grooten. Op welke kosten de heffing eener personeele het bioscoopbedrijf jaarlijks komt te staan, behoeft een ieder, die van personeelen aanslag weet mee te praten, niet te worden uiteengezet. Zijn zijn in één woord fabelachtig. Het daaromtrent door het Hoofdbestuur inge steld accountantsonderzoek, waarvan het resultaat aan den Minister is doorgezonden, heeft dit wel duidelijk gedemonstreerd. De in dit accountants rapport verwerkte gegevens hebben trouwens op frappante wijze aangetoond, hoe het bijna uitslui tend de fiscale last is, die de rentabiliteit van ons bedrijf ernstig in gevaar brengt. Het is geenszins te boud gesproken, wanneer men zegt, dat een bioscoopondernemer van al zijn inkomsten méér dan 25 aan den fiscus moet afdragen, alvorens er, vanzelfsprekend na aftrek van vaste lasten en bedrij f sonkosten, iets voor hemzelf, laat staan voor zijn onderneming overblijft. Op deze wijze valt het niet te verwonderen, dat het film- en bioscoop bedrijf in ons land, ondanks betrekkelijk groote omzetten en ondanks zijn innerlijke gezondheid, financieel niet voldoende sterk is, althans niet vol doende winstgevend is, zoodat in vele gevallen de zoo hoog noodige reservevorming achterwege blij ven moet en vaak noodlijdendheid intreedt na den eersten den besten tegenslag.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 5