UITSPRAAK COMMISSIE VAN GESCHILLEN De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) heeft in haar op Woensdag, 3 Mei 1939 gehouden zitting inzake het op 28 Maart 1939 door den heer P. Vermeer, wonende te Rotterdam en exploiteerende het Centraal Theater aldaar, aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Filmverhuurkan toor „Odeon", gevestigd te 's-Gravenhage, uitspraak gedaan, dat aan eischer (Vermeer) zijn vordering moet worden ont zegd met zijn veroordeeling in de kosten van het geschil, bedragende 25.De Commissie verklaart voorts, dat het door eischer bij den Bond in verband met dit geschil gede poneerd bedrag van aan gedaagde (Odeon) moet worden uitbetaald. Deze uitspraak is gegrond op de volgende overwegingen: dat eischer in hoofdzaak heeft gesteld, dat hij op 5 Juli 1938 met gedaagde een contract is aangegaan inzake den zcogenaamden verhuur en huur van 14 films (waarvan 5 met name in het contract genoemd) en 2 ,,serie-films" (waar van één met name in het contract genoemd), waarbij tus- schen partijen is overeengekomen, dat de niet met name in het contract genoemde films door huurder (eischer) in over leg met verhuurder (gedaagde) te Londen zouden worden gekozen; dat eischer met gedaagde in Juli 1938 14 films en in November 1938 6 films, waarvan hem er één reeds in Juli was fjetoond, te Londen heeft gezien, welke films niet beantwoorden aan de voorstelling, welke hem van deze films was gegeven bij het aangaan van bedoelde overeenkomst; dat door eischer noch mondeling noch schriftelijk te kennen is gegeven, dat hij keuze uit de hem getoonde films zou hebben gedaan; dat hij dan ook ten zeerste verwonderd was, toen hij in Januari 1939 van gedaagde vernam, dat zij haar keuze ten aanzien van de tot het onderhavig contract behoo- rende films reeds had bepaald en dat eischer de door haar gekozen films zou hebben af te nemen, zulks in strijd met het door eischer in dit contract bedongen recht van keuze; dat eischer weliswaar één, niet met name in het contract genoemde film heeft afgenomen, echter onder voorbehoud van zijn recht van keuze voor de resteerende films; dat eischer gedaagde meermalen verzocht heeft hem in de ge legenheid te stellen zijn keuze in overleg met gedaagde te bepalen, waarop deze echter telkenmale afwijzend heeft geantwoord; dat alle door eischer te Londen aanschouwde films vervaardigd zijn door de Amerikaansche productie maatschappij Republic Pictures Corp., terwijl eischer van oordeel is, dat zijn keuze volgens het contract niet beperkt is tot de films van deze productiemaatschappij en dat ge daagde verplicht is hem ook andere films te toonen, opdat hij daaruit keuze kan doen; dat eischer zich niet wenscht neer te leggen bij een verwaarloozing van zijn rechten door gedaagde en de door haar en niet door eischer gekozen films niet wenscht af te nemen, weshalve hij der Commissie van Geschillen heeft verzocht het onderhavig contract te ont binden en gedaagde te veroordeelen tot betaling van een bedrag van voor de door hem geleden en nog te lijden schade of zooveel meer of minder als de Commissie billijk acht ;dat eischer de contractueel verschuldigde wekelijksche rekening-courant-betalingen in verband met dit geschil bij den Bond heeft gedeponeerd: dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd dat eischer ten onrechte heeft gesteld, dat zijn recht van keuze zich ook zou uitstrekken tot andere films dan die van Republic Pictures Corporation; dat dit reeds blijkt uit de clausule in het tusschen partijen gesloten contract, welke bepaalt, dat de keuze te Londen, alwaar immers door ge daagde nooit andere dan Republic-films worden gekocht, diende te worden gemaakt; dat bovendien in de door eischer geteekende aanvrage voor het onderhavige contract staat vermeld, dat alle afgesloten films behooren tot de Republic- productie 1938/'39, hetgeen bij het opstellen van het defini tieve contract abusievelijk niet werd opgenomen; dat eischer van de 24 tot deze productie behoorende films er 19 te Londen heeft gezien en hieruit zijn keuze ten aanzien van 13 films heeft bepaald; dat gedaagde, toen in gezamen lijk overleg de eerste maal te Londen (d.d. 14 Juli 1938) 10 films waren gekozen, deze in het „Nieuw Weekblad voor de Cinematografie" heeft doen publiceeren, waarop eischer niet heeft gereageerd; dat eischer ten aanzien van één film zijn keuze nog niet heeft bepaald, waartoe gedaagde hem alsnog in de gelegenheid wil stellen; dat blijkens het aanvraagformulier, dat als grondslag van het tusschen partijen aangegaan contract moet worden be schouwd, en tevens blijkens de in het contract voorkomende bepaling ten aanzien van het uitkiezen van de films te Lon den vaststaat, dat eischer uitsluitend aanspraak kan maken op de films, behcorende tot de Republic-productie 19377 38, (in Nederland uitgebracht als productie 1938/'39); dat de door eischer afgesloten 14 films behooren tot de in totaal beschikbaar zijnde 24 films van de Republicproductie 1938/'39, waarvan er 5 reeds met name in het contract zijn genoemd, zoodat er uit de resteerende 19 films 9 gekozen moesten worden; dat eischer heeft ontkend, dat hij zijn keuze uit deze films zou hebben bepaald, hoewel gedaagde zich op het stand punt stelt, dat eischer dit wél heeft gedaan, maar dat het in ieder geval vaststaat, dat aan eischer 16 van de 19 films, waaruit hij een keuze van 9 moest doen, in Londen zijn getoond, zoodat hij voldoende gelegenheid heeft gehad het grootste gedeelte van de 9 films, die het contract moesten completeeren, uit te kiezen; dat uit het vorenstaande volgt, dat eischer ten onrechte gesteld heeft, dat gedaagde de aan eischer contractueel toe komende rechten zou hebben verwaarloosd en dat integen deel eischer, hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, in gebreke is gebleven met het vaststellen van zijn keuze uit de beschikbaar zijnde films, indien hij althans zijn keuze niet reeds zou hebben bepaald, gelijk door gedaagde beweerd is; dat bovendien, indien eischers bewering gegrond zou zijn hetgeen niet is bewezen dat gedaagde zonder zijn toe stemming 8 films (één moet er nog door eischer gekozen worden) zou hebben uitgekozen, in aanmerking genomen moet worden, dat er van de 24 films, behoorende tot de Republic-productie 1938/'39 reeds 5 met name in het con tract genoemd zijn en dus de van het contract resteerende 9 films gekozen moesten worden uit de overige 19 films van Republic, terwijl aangenomen moet worden, dat gedaag de, zelfs al zou eischer zich in het geheel niet over deze films hebben uitgelaten (wat de Commissie onwaarschijnlijk acht), naar beste weten de meest geschikte films zal hebben gekozen; dat, hoe het ook zij, eischer de gelegenheid heeft gehad zijn keuze te bepalen en gedaagde, toen eischer met het bepalen van zijn keuze in gebreke bleef, wellicht omdat hij ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat hij ook nog uit andere films dan die van Republic Pictures Cor poration een keus zou kunnen doen gedwongen was zelf deze keuze te doen, weshalve eischer verplicht moet worden geacht deze door gedaagde gekozen films binnen het raam van het tusschen partijen bestaand contract af te nemen; dat op grond van het bovenstaande aan eischer zijn vor dering, als zijnde ongegrond, moet werden ontzegd, met zijne veroordeeling in de kosten van het geschil, bedragende f 25.-; dat het door eischer in verband met dit geschil bij den Bond gedeponeerd bedrag ad aan gedaagde behoort te worden uitbetaald.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 9