scoop de toestemming van dien componist, resp.
van het muziekauteursrechtbmreau, aan wien de
componist de behartiging zijner muziekauteurs-
rechtbelangen heeft opgedragen.
Wel verre van te beweren, dat deze vraag door
het onderhavig vonnis tot oplossing gebracht zoude
zijn het vonnis laat namelijk in het midden den
aard en den omvang der rechten op de muziek,
welke verkregen wordt door de filmmaatschappijen
(door den producent dus), krachtens de contracten
met haar componisten kan men zich evenwel
niet aan dei indruk onttrekken, dat de Rechtbank
thans dieper op de kwestie is ingegaan dan ooit
tevoren.
Buma had gesteld, dat het in het openbaar ten
gehoore brengen van de door den betrokken com
ponist gecomponeerde muziek, deel uitmakende
van de film in kwestie, zonder zijn toestemming
onrechtmatig is, doch de rechtbank overwoog in
de eerste plaats, dat het door Buma gepreten
deerde recht veel verder gaat dan het aanspraak
maken op aan dit Bureau (resp, den componist)
toekomende zgn. kleine rechten". Dit recht nu
komt volgens de Rechtbank aan den componist,
resp. aan Buma niet toe, en de grondslag van dit
recht was ook niet te vinden in de overeenkomst
tusschen den componist en den producent. Deze
overeenkomst ging er integendeel duidelijk van
uit, dat de componist er volledig mede instemde,
dat het opvoeringsrecht van de film in zijn geheel
in de toekomst aan den producent toekwam.
De eisch van Buma tot verbod van vertooning
van geluidsfilms, waarin muziek voorkomt van
direct of indirect bij Buma aangesloten componis
ten, zonder toestemming van dit Bureau is dan ook
ontzegd en hiermede is kennelijk een scheiding
gemaakt tusschen het opvoeringsrecht en het
auteursrecht. Dit vonnis geeft den bioscoopexploi
tant in ieder geval de zekerheid, dat, indien door
den componist ten aanzien van het opvoeringsrecht
geen bepaalde bedingen zijn gemaakt, hetgeen nim
mer is aan te nemen, een verbod tot vertooning,
met oplegging eventueel van een dwangsom, is uit
gesloten en derhalve Buma's toestemming voor het
vertoonen van geluidsfilms niet noodig is.
Ten aanzien van het auteursrecht van den com
ponist heeft de Rechtbank overwogen, dat, indien,
zooals in dit geval van een verzamelwerk, als be
doeld in artikel 5 der Auteurswet sprake is, het
voor de hand liggend is, dat tusschen den com
ponist en den producent wordt overeengekomen,
dat de componist aan de toekomstige exploitant van
de op het oogenblik van het sluiten der overeen
komst nog in voorbereiding zijnde film, geen be
zwaren in den weg zal leggen op grond van eenig,
den componist toekomend auteursrecht en de pro
ducent geacht moet worden dit recht bedongen te
hebben ook voor zijn rechtverkrijgenden onder bij
zonderen titel. Zulks wordt logisch geacht, daar
toch zonder een dergelijke regeling iedere maker
van eenig afzonderlijk werk de openbaarmaking en
verveelvoudiging van het verzamelwerk in zijn ge
heel onmogelijk zou kunnen maken. Weliswaar
wordt de reserveering van zekere rechten (zgn.
kleine rechten) door den componist, erkend, doch
dit doet volgens de Rechtbank niets af aan den zin
van de overeenkomst tusschen partijen, welke
zooals gezegd er duidelijk van uit gaat. dat de
componist er volledig mede instemt, dat het opvoe
ringsrecht van de film in zijn geheel in de toekomst
aan den producent toekomt. De kwestie van de
gereserveerde rechten wordt in de overwegingen
naar het tweede plan geschoven, zij het, dat wij het
met de beteekenis, welke de Rechtbank daaraan
hecht op grond van de conclusie van een meerder
heidsrapport, uitgebracht door eenige deskundigen,
niet eens zijn. Maar daarover later!
In ieder geval wordt deze aangelegenheid, welke
een aangelegenheid is tusschen het Engelsche Bu
ma en de daar bestaande organisatie van bioscoop
exploitanten, geheel losstaand geacht van de rech
ten van den producent.
Ook hier is dus het principe van de kwestie, n.1.
de al dan niet verschuldigdheid van muziek-
auteursrechten voor geluidsfilms, onaangeroerd
gebleven. De formuleering van Buma's eisch, immer
opnieuw opzettelijk zóó, dat de procedure in de
engte van een casualiteit gedreven werd, heeft zich
ook hier gewroken, zeer tot onze spijt, zij 't, dat
Buma zelf het gelag betalen kan. Achteraf zal ook
de leiding van dit Bureau tot het inzicht moeten
zijn gekomen, dat zij bij den totaal-opzet dezer
procedure ernstige beleidsfouten heeft gemaakt.
Want toen het Buma in 1932 concessie verkreeg
en als gevolg daarvan onderhandelingen zijn ge
voerd tusschen dit Bureau en den Nederlandschen
Bioscoop-Bond, is van de zijde van den Bond het
voorstel gedaan om voorloopig een bepaald bedrag