glementeering zal kunnen stellen, wenscht niette
min een open oog te hebben voor eventualiteiten;
het heeft zich dan ook voorgenomen om telken
jare voor de jaarlijksche ledenvergadering als punt
op de agenda zijner vergaderingen te plaatsen de
overweging van de vraag, of en zoo ja, welke wij
zigingen in de bedrij f sreglementeering moeten wor
den aangebracht en mede, of de omstandigheden
van dien aard zijn, dat tot intrekking ervan zou
moeten worden overgegaan. Het resultaat van dit
onderzoek zal eveneens telken jare vóór of op de
jaarvergadering aan de leden worden medege
deeld.
Het concept zal één dezer dagen aan alle leden
worden toegezonden, waarna de respectieve Af
delingsbesturen ten spoedigste in vergadering bij
een zullen moeten komen, opdat de Ledenraad zich
nog in den loop van de maand September over het
onderhavige concept zal kunnen uitspreken.
DE VERBODEN FILMVOORSTELLINGEN VAN
ALPHEN AAN DEN RIJN
Eenige dagen geleden heef het Kantongerecht
te Alphen aan den Rijn de vraag te beoordeelen
gekregen of een Gemeentebestuur bevoegd is bio
scoopvoorstellingen in de stille week voor Paschen
te verbieden.
De loco-burgemeester van deze gemeente na
melijk, had in een aan den conciërge van het Nuts-
gebouw aldaar verleende vergunning tot het geven
van bioscoopvoorstellingen de bepaling doen op
nemen, dat geen filmvertooning mocht worden ge
geven in de stille week. De exploitant van de
bioscoop echter, de heer W. den Hertog, stelde
zich op het standpunt, dat hij zich aan dit verbod
niet had te storen, omdat hem reeds in 1932 door
den burgemeester op grond van de Bioscoopwet
vergunning was verleend tot het geven van bio
scoopvoorstellingen in het Nutsgebouw, en aange
zien de exploitatiecommissie van dit gebouw zich
aan een overeenkomst met den heer Den Hertog
gebonden achtte liet deze het verbod op zijn be
loop, zoodat de voorstellingen doorgingen en tegen
den conciërge, den heer Zaal, procesverbaal werd
opgemaakt wegens overtreding van art. 9 van de
Politieverordening en vervolgens ook tegen den
heer Den Hertog, wien als lid van het Nutsbestuur,
ten laste werd gelegd, dat hij misbruik makende
van het gezag, dat hij als bestuurslid van het Nut
had over den conciërge, diens toestemming tot
het gebruik van de zaal opzettelijk had uitgelokt.
Beide zaken werden gelijktijdig voor het Kan
tongerecht behandeld, waarbij als gemachtigde
zoowel van den heer W. den Hertog, als van den
conciërge, den heer Zaal, optrad de directeur van
den Bond, de heer A. de Hoop.
De ambtenaar van het O.M. was van oordeel,
dat zoowel de Bioscoopwet als de plaatselijke po
litieverordening de mogelijkheid open laten om
een regeling te treffen, zooals die hier door den
loco-burgerneester was toegepast.
Daar de ambtenaar het gewenscht achtte een uit
spraak in hooger beroep mogelijk te maken, eischte
hij twee boetes, elk van 6.subsidiair 3 dagen
hechtenis.
De heer De Hoop zeide, dat hij den ambtenaar
erkentelijk was voor de wijze, waarop deze zijn
requisitoir had ingekleed en speciaal voor het feit,
dat genoemde ambtenaar meende, dat het hier een
principieele zaak betrof, de eisch zoo had gesteld,
dat hooger beroep bij de Rechtbank mogelijk is.
Spreker wees er echter op, dat hier in het geheel
geen principieele aangelegenheid aan de orde is,
omdat 10 jaar geleden reeds in hoogste instantie,
n.1. door den Hoogen Raad is uitgemaakt, dat uit
sluitend de Bioscoopwet de zaken van het bio
scoopbedrijf regelt. Wanneer spreker dan ook de
zaak van den heer Den Hertog bepleit, doet hij
zulks als vertegenwoordiger van het Nederland-
sche film- en bioscoopbedrijf, die er namens dit
bedrijf tegen op wil komen, dat de gemeentelijke
overheid in Alphen aan den Rijn steeds poogt aan
de rechten te tornen, welke de Bioscoopwet aan
dit bedrijf geeft.
Dit is onlangs geschied met de film Grazige
weiden" en het is thans weer gebeurd door de
onderhavige beschikking van den Burgemeester,
welke beoogt het geven van bioscoopvoorstellin
gen in de stille week tegen te gaan, hoewel in 1929
reeds is uitgemaakt, dat de Burgemeester daartoe
de bevoegdheid mist.
De heer De Hoop ging dan achtereenvolgens de
feiten na.
De conciërge heeft een verlof A. volgens de
Drankwet, doch heeft met het verhuren van de zaal
niets te maken, omdat dit het werk is van de
exploitatiecommissie van het Nut. Gezien het ver
band, dat in de dagvaarding is gelegd tusschen
het aan den conciërge verleende verlof A. en de
verleende ontheffing van art. 9 der plaatselijke
politieverordening, neemt spreker aan, dat dit
artikel zijn basis vindt in de artikelen 56 la of
56.3 van de Drankwet. Het staat toch wel vast, dat
een gemeente noch op grond van voorzegd art.
56 la, noch op grond van voorzegd art. 56.3 hetzij
verordeningen mag maken, hetzij beschikkingen