UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN 8 van 45 cent op te geven; dat eerst bij het opmaken van de kas door de boekhoudster een abuis van ca. 30.werd ontdekt en bij het door den heer Bicmans ingesteld onder zoek gebleken was, dat de kaartjes van 45 cent, welke voor een populaire voorstelling waren gebruikt en daarna opge borgen waren, vergeten waren op te geven aan het verhuur kantoor, dus ook aan den controleur en dat deze vergissing waarschijnlijk mede te wijten is aan de omstandigheid, dat de rollen van 45 cent en van 12 cent dezelfde kleur hebben; dat de heer Biemans na het ontdekken van de vergissing de twee rollen onmiddellijk naar het accountantskantoor heeft doorgezonden en de strookjes tegelijkertijd naar den controleerenden accountant; dat het Hoofdbestuur zich kan voorstellen, dat de ont brekende rol apart is gehouden, omdat men deze bij de begin-controle verzuimd had te noteeren, waardoor later ver geten werd de rol op te geven, maar dat het onwaarschijnlijk moet worden geacht, dat om deze reden ook de controle- strooken apart zijn gehouden; dat de heer Biemans voor het niet overleggen van deze strooken geen steekhoudende verklaring heeft kunnen geven, evenmin als voor het feit, dat het bedrag van ƒ30.15 we! in het kasboek verantwoord was, terwijl slechts bedragen van 8.25 en 6.60 waren opgegeven; dat voorts uit de aanteekeningen van den Gemeente ontvanger ter plaatse is gebleken, dat de rol in kwestie niet op 7 April aanwezig was, doch eerst op 13 April was aan geschaft en dat in tegenstelling met de verklaring van den heer Biemans volgens mededeeling van den Gemeente-ont vanger bij elke aanschaffing van kaarten een afrekening wordt gegeven; dat vaststaat, dat een rol nieuw aangeschafte entreebiljet ten niet is overgelegd en de daarvan verkochte kaarten niet verantwoord zijn, terwijl ook de controlestrooken van deze kaarten zijn achtergehouden; dat eerst na het onderzoek van den controleerenden accountant de meer verkochte kaarten zijn opgegeven en dat uit het vorenstaande moet worden opgemaakt, dat de heer Biemans den accountant in kwestie heeft trachten te misleiden, althans dat geen aannemelijke verklaring is ge geven voor het feit, dat een bedrag van ƒ30.15 niet is afge rekend, terwijl de heer Biemans toch bekend kan zijn met de artikelen 8 en 9 van de Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films van den Nederlandschen Bio scoop-Bond, volgens welke de huurder van percentage-films er voor zorg heeft te dragen, dat de filmverhuurder of diens gemachtigde een doeltreffende controle op de gemaakte recet tes kan uitoefenen en het overeengekomen percentage aan den verhuurder, die tijdelijk deelgenoot is in de exploitatie uitkomsten van de film, ten volle moet worden afgedragen: dat ingevolge het vorenstaande artikel 15 der Statuten op de firma Nieuwe Bioscoop te Oisterwijk moet worden toe gepast en dat het-Hoofdbestuur de begane overtreding ern stig genoeg acht om haar daarvoor de straf van boete ten bedrage van 50.op te leggen, waaraan de waarschuwing moet worden verbonden, dat, indien zich bij de firma Nieuwe Bioscoop wederom zulk een overtreding zou voordoen, het Hoofdbestuur zeer zeker tot toepassing van zwaardere straf fen zijn toevlucht zal moeten nemen. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in haar zitting van Maandag, 31 Juli 1939 in zake het door de N.V. Paramount Films, gevestigd te Amsterdam, op 14 April 1939 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Bouwmaatschappij „Oosterdam", gevestigd te Hilversum en exploiteerende aldaar eenige bioscooptheaters, uitspraak ge daan, dat de vordering van eischeres (Paramount) moet worden toegewezen en gedaagde (Oosterdam) mitsdien moet worden veroordeeld om aan eischeres te betalen' het gevor derd bedrag a alsmede in de geschilkosten, bedra gende ƒ25.—, dus in totaal met dien verstande, dat de betaling van dit bedrag zal geschieden in 16 wekelijksche termijnen, elk van fen één termijn van de eerste vervallende op Maandag, 4 September 1939 en verder eiken daarop volgenden Maandag, tot en met Maafelag, 25 De cember 1939. Deze uitspraak is gegrond op de volgende overwegingen: dat eischeres ter zake van reeds geëxpiréèrde overeen komsten betreffende den zoogenaamden verhuur en huur van films van gedaagde betaling vordert van f en welke vordering eischeres later heeft teruggebracht tot één totaalbedrag van fdaarbij te kennen gevende, dat zij noch tot het toestaan van een betaling in termijnen noch tot nalevering der desbetreffende films bereid is; dat gedaagde, de verschuldigdheid van een bedrag van faan eischeres erkennende, der Commissie verzocht heeft te bepalen, dat dit bedrag in wekelijksche termijnen, te beginnen met 1 September 1939, zou mogen worden afbe taald, zulks in verband met de saneeringswerkzaamheden, welke door een daartoe vanwege haar filmcrediteuren inge stelde commissie worden verricht, alsook in verband met de regelingen, welke gedaagde met haar filmcrediteuren ter afwikkeling van de loopende verplichtingen is aangegaan, aangezien deze saneeringswerkzaamheden zouden moeten worden afgebroken en deze regelingen met de filmcrediteuren onuitvoerbaar zouden worden, indien één der filmcrediteuren, in casu eischeres, onmiddellijke betaling van haar geheele vordering zou eischen; dat uit het door de Commissie van Geschillen ingesteld onderzoek gebleken is, dat partijen in begin Mei 1939 met elkaar onderhandelingen hebben gevoerd, welke geleid hebben tot een concept-contract, waarbij naast een nieuwe afsluiting van bepaalde films een regeling was voorzien ten aanzien van de afbetaling der oude schuld en wel eens betaling in wekelijksche termijnen zoodanig, dat het geheele bedrag der oude schuld op 31 December 1939 zou zijn afgelost; dat weliswaar dit contract ten slotte om hier niet ter zake dienende redenen niet tusschen partijen is tot stand gekomen, maar dat daaruit in ieder geval kan worden opgemaakt, dat eischeres de billijkheid der verlangde betalingsregeling er kende; dat voorts gebleken is, dat eischeres aanvankelijk met de voorloopige regeling, welke de zoogenaamde saneeringscom- missie ter oplossing van de moeilijkheden, waarin de zaken van gedaagde verkeerden, getroffen had, is accoord gegaan, maar dat zij in tegenstelling tot alle andere filmcrediteuren een nieuwe regeling niet heeft willen accepteeren; dat het der Commissie van Geschillen onbillijk voorkomt, dat eischeres door onmiddellijke betaling van haar vordering te verlangen, de geheele saneering van het bednjf.xan gedaag de op losse schroeven zou zetten, waardoor .Wóvendien de belangen der overige crediteuren in gevaar gepracht zouden worden; i dat in het onderhavige geval het algemeen belang der filmcrediteuren en het belang van gedaagde ^zelf niet ten achter gesteld kan worden bij het belang van eischeres en dat het derhalve billijk moet worden geacht het verzoek van gedaagde om vaststelling van een betalingsregeling in te willigen, waarbij in aanmerking is genomen de regeling, waar over tusschen partijen destijds onderhandelingen zijn gevoerd; dat uit het vorenstaande volgt, dat eischeresses vordering moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om aan eischeres het gevorderd bedrag a f te betalen, alsmede in de geschilkosten, bedragende 25. één en ander met in acht neming van de in de uitspraak omschreven betalingsregeling. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in haar zitting van 28 Augustus 1939 in zake het door de N.V. Eerste Schotensche Bioscoop-Onderneming, gevestigd te Haarlem en exploiteerende het Frans Hals Theater aldaar, op 9 Juli 1939 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Filmex, gevestigd te Amsterdam, uitspraak gedaan: 1. dat gedaagde (Filmex) verplicht moet worden geacht de film „De Spooktrein" en de verder door gedaagde alleen of in combinatie met derden vóór 1 Januari 1942 uit te brengen Nederlandsche films te leveren of te doen leveren

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 10