Het Bestuur van de Afdeeling den Haag van den Nederlandschen Bioscoop-Bond heeft in zijn vergadering van 22 November j.1. besloten aan de directie van het Capitol Theater te den Haag de straf als bepaald in artikel 6b van het Afdeelings- reglement, n.1. een boete ten bedrage van 70.87 op te leggen, zulks op grond van de navolgende overwegingen: uittreden en dat de heer A. G. van Tol voor hem in de plaats als firmant zou toetreden; dat het Hoofdbestuur ingevolge beslissing van 16 Juni 1939 op deze aanvrage afwijzend heeft beschikt, waarbij o.m. is overwogen, dat het in strijd moet worden geacht met den geest van de bedrijfsreglementeering, zooals deze blijkens de onderscheidene bedrijfsreglementen en -besluiten van den Bond voor het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf is vastgesteld, dat bioscoopexploitanten rechtstreeks invloed uit oefenen op het aankoopen en verhuren van films door film verhuurkantoren; dat de heer A. G. van Tol in zijn functie van directeur der N.V. Zevende Bouw Maatschappij „Nieuw Rustenburg" desondanks een overeenkomst met de heeren D. J. Wemel en N. Th. Werner, exploiteerende het Filmverhuurkantoor Amfilmin, is aangegaan, welke overeenkomst volgens de ver klaringen van den heer Van Tol zelf ten doel heeft een geldleening aan de heeren Werner voor het aankoopen van films voor Nederland te verstrekken en wel zulks uitsluitend met het oogmerk van den heer Van Tol, dat hem de aldus aangekochte films steeds in zoogenaamde eerste week-ver- tooning in zijn Metropole Palace te 's-Gravenhage worden afgestaan; dat de voormelde overeenkomst weliswaar den vorm var. een financieringsovereenkomst heeft, doch in wezen het karak ter van het filmverhuurkantoor totaal heeft gewijzigd, door dat de leiding van de zaak uit handen van de bestaande vennooten, de heeren D. J. en N. Th. Werner, is genomen en gelegd is uitsluitend in handen van den heer Van Tol; dat bovendien uit het door het Hoofdbestuur ingestelde onderzoek is komen vast te staan, dat de heer Van Tol rechtstreeks onderhandelingen heeft gevoerd met producenten en verkoopers van films in het buitenland, waarvoor hij zelfs speciaal een agent in Parijs heeft aangesteld; dat het ingevolge artikel 4 van het Bedrijfsreglement op de Lijst van Geen Bezwaar den leden van den Bond ver boden is films te betrekken van niet-leden, tenzij zulks is toegestaan blijkens de Lijst van Geen Bezwaar, onder welk verbod echter niet valt het betrekken door een filmverhuur kantoor van een in het buitenland gevestigden filmproducent of exporteur, behoudens wanneer het betreft uitsluitend in de Nederlandsche taal vervaardigde geluidsfilms; dat echter de buitenlandsche producenten resp. verkoopers, waarmede de heer Van Tol onderhandelingen heeft gevoerd, ten einde de aldus door hem gekochte films naar het Film verhuurkantoor Amfilmin over te hevelen, niet geplaatst zijn op de Lijst van Geen Bezwaar en de heer Van Tol evenmin een filmverhuurkantoor exploiteert, zoodat hij in strijd heeft gehandeld met het in artikel 4 van voormeld Bedrijfsregle ment omschreven en niervaren aangeduid verbod; dat de heer Van Tol zich er weliswaar op beroept, dat hij niet in staat zou zijn voldoende films voor zijn theater te huren, maar dat dit beroep niet opgaat, daar deze moeilijk heden bij het huren van films, daargelaten of deze inderdaad zich in die mate voordoen als de heer Van Tol heeft gesteld, voor zulke gevallen geen ontheffing mogelijk maken van het in artikel 4 van het Bedrijfsreglement op de Lijst van Geen Bezwaar omschreven verbod; dat er weliswaar geen bezwaar tegen behoeft te bestaan, dat een bioscoopexploitant of iemand, die bij een bioscoop exploitatie rechtstreeks betrokken is, de aankoop en exploi tatie door een filmverhuurkantoor van een of meer films financiert, maar dat de heer Van Tol de grens der finan ciering heeft overschreden door zich ook bezig te houden met de exploitatie der films en met de leiding van het film verhuurkantoor zelf; dat in aanmerking nemende de wijze, waarop de heer Van Tol ter zake van deze klacht aan het Hoofdbestuur ophel dering heeft verschaft, aangenomen mag worden, dat genoem de heer niet opzettelijk in strijd met een reglementaire be paling van den Bond heeft willen handelen; dat het Hoofdbestuur derhalve heeft willen volstaan met het opleggen van de straf van waarschuwing aan de N.V. Zevende Bouw Maatschappij „Nieuw Rustenburg", welke waarschuwing inhoudt, dat, indien genoemde N.V. en/of haat- directeur zou voortgaan met de uitvoering der overeenkomst, welke zij met het Filmverhuurkantoor Amtilmin heeft gesloten, welke overeenkomst dus onverwijld ongedaan moet worden gemaakt, of, indien zij haar bemoeiingen ter zake van den aankoop van films in het buitenland niet zou staken, het Hoofdbestuur genoodzaakt zou zijn toepassing van een der in artikel 15b of c der Statuten vermelde straffen ernstig in overweging te nemen. TOEPASSING ART. 6B AFDEEL1NGS-REGLEMENT dat uit een schrijven door het Bestuur van het Accountants kantoor Tal dd. 4 November j.1. ontvangen, welk kantoor krachtens besluit der Ledenvergadering dd. 23 Augustus 1939 is belast met het uitoefenen van de controle krachtens artikel 16 van het Minimum-Prijzen-Reglement, aan het Bestuur ge bleken is, dat in het Capitol Theater gedurende de' week van 27 October tot 2 November 1939 889 invitaties zijn verstrekt; dat krachtens het besluit van het P. C. College, ressort 's-Gravenhage, dd. 6 April 1939 onder stencil No. 55 ter kennis van de directie van het Capitol Theater is gebracht, in welke vaststelling ook bij latere beslissingen van dit Col lege geen verandering is gekomen, namelijk dat voor alle theaters te den Haag het maximum aantaJ zgn. invitatie- biljetten, dat mag worden uitgereikt als vergoeding voor bewezen diensten (glasbiljetten en dergelijke) is vastgesteld op 350 per theater, benevens dat op ieder biljet hoogstens toegang verleend mag worden aan twee personen, derhalve in totaal maximum 700 gedurende de betreffende vertoonings- week hadden mogen worden uitgereikt; dat de directie van het Capitol Theater bij schrijven dd 15 November 1939 de overtreding ten volle heeft erkend, mededeelende, dat tengevolge van de drukte gedurende de betreffende vertooningsweek het vastgestelde aantal aan haar aandacht is ontgaan, wraarvoor zij het Bestuur haar ver ontschuldigingen heeft aangeboden, verder de verzekering gevende, dat in het vervolg meer aandacht aan de desbetref fende bepaling zou worden geschonken; dat zij heeft medegedeeld, dat de desbetreffende overtre ding eveneens is toe te schrijven aan het feit, dat op de door Capitol uitgegeven kaarten niet vermeld stond de geldig heidsduur gedurende een bepaalde vertooningsweek en dat volgens haar mededeeling gebleken is, dat voordien uitge geven kaarten in de betreffende vertooningsweek benut zijn, waardoor het maximum aantal overschreden is; dat derhalve geconstateerd is, dat zij in strijd' met de beslissing van het P. C. College dd. 6 April heeft gehandeld door gedurende de onderhavige week 189 inviatiebiljetten meer te doen uitreiken, dan waartoe zij krachtens de beslis sing van dit College gerechtigd was; dat wat haar opmerking betreft, dat het geen voorschrift is, dat op de betreffende kaarten de geldigheidsduur vermeld dient te worden, het Bestuur haar heeft opgemerkt, dat wel iswaar zulks niet direct, doch indirect uit de bewoordingen van artikel 4C, sub 5 blijkt, daar onder haar aandacht is gebracht, dat het vanzelfsprekend noodzakelijk is, een gel-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 9