's Hoogen Raads arrest is voor het film- en bioscoopbedrijf wel in hooge mate teleurstellend. Dit niet alleen omdat door het arrest van het Am- sterdamsche Hof verwachtingen waren gewekt, maarook en vooral omdat de sobere overwegingen, waarop het is gegrond contrasteeren met de door wrochte studie, welke het Amsterdamsche Hof van het aan dit College voorgelegde principe der kwestie had gemaakt en bij het excellente vertoog, waarin de Procureur-Generaal van ons hoogste rechtscollege zich bij het Amsterdamsche oordeel aansloot. Het treft ons, dat de Hooge Raad niet, gelijk des Hoogen Raads is, de rechtsvraag heeft be handeld, maar zijn oordeel heeft gegrond op feiten, die het Hof niet uitdrukkelijk heeft aangenomen, maar die de Hooge Raad zelf heeft aangenomen op grond van het vermoeden, dat het Hof die feiten wel zal hebben bedoeld. Op deze wijze na melijk, door feiten aan te nemen, zou men elke beslissing in cassatie kunnen gaan motiveeren. Wij doelen hiermede inzonderheid op de overweging in het arrest van den Hoogen Raad, welke luidt: „dat echter het Hof blijkbaar ook heeft aangeno- nomen, dat de opdracht aan Addinsell (den com ponist) voor deze film betrof het componeeren van origineele muziek en dat hij ook zoodanige muziek heeft gecomponeerd, zoomede dat hij bij de schep ping van die muziek noch heeft gewerkt naar een ontwerp voor die schepping, noch bij dat compo neeren leiding en toezicht door Pendennis (pro ducent) heeft plaatsgevonden". Naar onze meening spreekt de Hooge Raad hier een vermoeden uit, dat geen logische consequentie is van hetgeen het Hof in de feitelijke overwegin gen van het arrest heeft gesteld ('s Hofs oordeel over een geluidsfilm als in haar geheel een ondeel bare eenheid, was een feitelijke beoordeeling van het onderhavige werk, d.i. de film in kwestie), maar is ook in strijd met de bedoeling van het Hof. Aan de leden kan intusschen ter oriënteering worden medegedeeld, dat de kwestie, waar het thans reeds jaren om gaat, voorloopig hangende blijft in verband met de verwijzing naar het Hof, van welks arrest eventueel nog cassatie kan wor den ingesteld. RECHTBANK WIJST EISCH AF TOT BETA LING VAN MUZIEKAUTEURSRECHT VOOR FILMJOURNAALS In het proces Cinema Royal/Profilti/Stemra, dat betreft de toelaatbaarheid om bij het opnemen van actualiteiten tevens de muziek, die daarbij al of niet toevallig ten gehoore wordt gebracht, evenzeer als elk ander daarbij gemaakt geluid op de geluidsfilm vast te leggen, is thans door de Rechtbank te Am sterdam uitspraak gedaan. De Rechtbank heeft den eisch van de Stemra niet ontvankelijk verklaard, aangezien naar het oordeel van de Rechtbank een vendeldemonstratie met muziek (het betrof in het onderhavig geval een journaal van Profilti, waarin een opname van zulk een demonstratie voorkwam) een onverbre kelijk geheel vormt, zoodat niet gezegd kan wor den, dat de muziek ongeoorloofd verveelvoudigd is in den zin van artikel 14 der Auteurswet. Voor het opnemen der vendeldemonstratie als geheel was immers naar het oordeel der Rechtbank toe stemming gegeven aan de uitvoerders der demon stratie. Derhalve behoeven voor de opname van de muziek in deze film geen muziekauteursrechten aan de Stemra te worden betaald. De Stemra, die zich op het standpunt had gesteld, dat wèl muziek auteursrechten moesten worden betaald, had on- rechtmatigverklaring van de opname der muziek geëischt, alsmede van waardeverklaring van het beslag en vernietiging van dat deel der film, waar op de muziek voorkwam. en toezicht heeft geïnspireerd, dat te hunnen opzichte van een eigen schepping niet kan worden gesproken; dat ten deze het Hof, na te hebben vooropgesteld, dat de onderhavige film behoort tot de gangbare soort van geluids films en een uitzonderingsgeval niet aanwezig is, de toepas selijkheid van artikel 6 heeft aangenomen, op grond dat Pen dennis als producer" het ontwerp van het filmwerk heeft gemaakt, het kunstwerk waaronder begrepen de muziek één ondeelbare eenheid vormt zoomede dat zij onder straffe leiding en toezicht den arbeid heeft gestuwd naar één enkel voudig resultaat; dat echter het Hof blijkbaar ook heeft aangenomen, dat de opdracht aan Addinsell voor deze film betref het compo- neeren van origineele muziek en dat hij ook zoodanige mu ziek heeft gecomponeerd, zoomede dat hij bij de schepping van die muziek noch heeft gewerkt naar een ontwerp voor die schepping, noch bij dat cemponeeren leiding en toezicht door Pendennis heeft plaatsgevonden; dat, gegeven die feiten, Pendennis aan den scheppenden muzikalen arbeid geheel vreemd is geweest en er geen sprake is van de aanwezigheid van de figuur, waarop, gelijk boven overwogen, de wet in artikel 6 het oog heeft gehad; dat integendeel uit voormelde feiten volgt, dat afge zien van bijzondere overeenkomsten, welke thans niet aan de orde zijn het auteursrecht cp de origineele muzikale schep ping zou toekomen aan den componist Addinsell, waaraan niet afdoet, dat de muziek was besteld voor een bepaalde gelegenheid en uit den aard der zaak moest voldoen aan de bijzondere eischen, welke voor dit bepaalde filmwerk door Pendennis werden gesteld.''

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 5