ONNOODIGE UITZONDERING De gemeente Utrecht is de eenige uitzondering in ons land waar kinderen beneden veertien jaar, behoudens dispensatie van B. en W., niet de bioscoop mogen bezoeken. De conferenties, welke het Hoofdbestuur van den Bond indertijd met den Burgemeester zoowel als met vertegenwoordigers van den Raad hebben gevoerd, hebben helaas niet tot opheffing van het jeugdverbod mogen leiden. Het verbod heeft tot gevolg gehad, dat de leden van den Nederland- schen Bioscoop-Bond te Utrecht geen bioscoop voorstellingen, hetzij in het openbaar, hetzij in besloten kring arrangeeren, welke door kinderen zullen mogen worden bijgewoond. Nu den laatsten tijd de film als cultureele factor in de samenleving veel sterker dan vroeger op den voorgrond wordt geplaatst, ligt het voor de hand, dat ook die maatregelen van negatieven aard, welke denigreerend zijn voor de film en het film bedrijf, opnieuw de aandacht trekken en veelal in een geheel ander licht worden beschouwd. Zoo doet het ons genoegen in het Utrechtsch Dagblad onder het opschrift: „Waarom nog steeds een leeftijdsgrens voor kinderen? Een onnoodige uitzondering", de volgende beschouwing aan te treffen: ALGEMEEN BEDRIJFSREGLEMENT Het Dagelijksch Bestuur heeft in zijn laatstelijk gehouden vergaderingen besloten toestemming, als bedoeld in artikel 8 van het Algemeen Bedrijfs- reglement, te verleenen aan: De Cineac Rotterdam N.V., tot het vestigen van een tijdelijke bioscoopexploitatie (journaaltheater) in het Beursgebouw aan den Coolsingel te Rotter dam, met dien verstande, dat deze toestemming op 31 December 1942 vervalt. Den heer P. J. Beynes te Amsterdam, tot het overnemen van het tot dusver door den heer Dr, H. Kahlenberg te Amsterdam geëxploiteerd film verhuurkantoor, als omschreven in artikel 2.C. van voormeld reglement, zijnde: a. het verhuren aan bioscopen van Nederland- sche en/of buitenlandsche films, echter met uitzon dering van journaals en zelf-vervaardigde docu mentaire films; b. het verhuren aan bioscopen van al of niet- zelf-vervaardigde documentaire films en films van zgn. losse actualiteiten. Aan deze toestemming is nadrukkelijk de voor- ,,De Utrechtsche Bioscoopverordening is in 1928 vastge steld en het laatst in 1931 gewijzigd. Het jaar 1931 ligt nog niet zoo lang achter ons, dan dat we niet meer zouden weten, dat we ook toen reeds in de twintigste eeuw leefden in een tijd dus, waarin we lang zamerhand geleerd hadden wat ruimer te denken en wat meer waardeering te hebben voor verschijnselen, die vijftig of honderd jaar geleden nog wat twijfelachtig van karakter waren, maar die sindsdien in hun snellen groei getoond heb ben, dat hun waarde geen schijn was. Ook in 1931 noemden we elkaar reeds moderne menschen en toch heeft het er iets van of de Utrechtsche Bioscoop verordening gemaakt is in de negentiende eeuw, althans in een tijdperk, waarin men met andere maten placht te meten. De Utrechtsche bepaling, dat kinderen „te wier aanzien niet voldoende aannemelijk is, dat zij den leeftijd van 14 jaren hebben bereikt" niet tot een bioscoop mogen worden toegelaten, is een unicum in een land, waar een bioscoop wet en een filmkeuringsinstantie bestaan, die zeer nauw om schreven en degelijke normen handhaven voor alle films, waarbij kinderen toegelaten zullen worden. De centrale keuring heeft niet voor niets tot taak voor elke film een leeftijdsgrens te bepalen en blijkens de erva ringen wordt daarmee in het meerendeel van de gemeenten in ons land genoegen genomen. En wanneer deze centrale film keuring een rolprent toelaatbaar verklaart, is dat een meer dan voldoende waarborg gebleken en kan rustig aangenomen woorden, dat er dan ook beslist niets „gevaarlijks" te zien zal wezen. Er zijn zoowaar stemmen opgegaan, die deze filmkeuring verweten, dat ze wat preutsch begon te worden, zich wel wat erg ongerust maakte over de kinderlijke onschuld van onze kinderen. Maar de Utrechtsche kinderen zijn blijkbaar nog steeds wat kinderlijker en onbevangener dan die in andere deelen van ons land. De Utrechtsche jeugd moet angstvallig bewaard blijven voor de wereldsche verderfelijkheden van de bioscoop en in onze Domstad komt geen kind beneden de 14 jaar in de bioscoop ook al kan dat overal in den lande wel ook al worden bij tijd en wijle vlak aan den rand van de stad op het territoir van andere gemeenten wèl kindervoor stellingen gegeven. Dat er films zijn, waaraan kinderen werkelijk plezier kun nen beleven dat er cultuurfilms zijn, die voor de ontwik keling van de jeugd een belangrijke verrijking kunnen betee- kenen, is voor den Utrechtschen Raad geen argument om van een halsstarrig standpunt af te wijken. Dat er ouders zijn, die zelf in staat zijn om te bepalen cf ze hun kinderen naar de bioscoop willen laten gaan of niet, legt evenmin gewicht in de schaal: Utrecht weert de kinderen uit de bioscoop. Aan pogingen om in dezen vreemden toestand verandering te brengen heeft het niet ontbroken, maar tot nu toe zijn deze pogingen gestrand. Gestrand niet op de heilige over tuiging van mannen, die meenden hun principes aangaande de jeugd met kracht te moeten verdedigen. De eigenijlke beteekenis van de kwestie is op den achtergrond geraakt, zcodra bleek, dat de gemeentelijke politiek in het geding kwam. Het is nog niet zoo lang geleden, dat er in den Raad opnieuw een voorstel werd gedaan om aan dezen toestand een einde te maken. Het werd verworpen, niet omdat men in den Raad misschien niet mee kon gaan met het denkbeeld, maar omdat de overige raadsleden meenden, dat ze den voor steller een „politiek succes" niet mochten gunnen. Over de kinderen, wien het aanging, is zelfs nauwelijks een woord gesproken. Sinds deze zitting zijn vele meeningen over het belang der partij-politiek ernstig aan het wankelen gebracht en veel stokpaardjes, die al jaren vermolmd waren, levenloos ineen gezakt. De beteekenis van de film als cultureele factor is daarentegen nog sterker op den voorgrond geplaatst, zcoals blijken kan uit de maatregelen, waardoor de Bioscoopbond tot een semi-overheidsinstantie is gemaakt, onder directe lei ding van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen. Er is, dunkt ons, op het oogenblik en onder deze nieuwe constellatie beslist geen plaats meer voor de uitzonderlijke Utrechtsche Bioscoopverordening, en haar onwrikbare leef tijdsgrens van 14 jaar. Welke formeele weg daarvoor wordt gekozen, zal weinigen belang inboezemen, maar het is tijd, dat deze leeftijdsgrens verdwijnt."

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 11