BRANDVEILIGE FILM Op verzoek van de Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Nederland vestigen wij er de aan dacht van de leden op, dat op cinematografisch gebied een tweetal nieuwe normaalbladen versche nen zijn, n.1, het normaalblad N. 1185 cinemato grafie. Brandveilige film. Keuringsvoorschrift, als mede het normaalblad N. 1186 cinematografie, Brandveilige film. Oven ter bepaling van de ontvlambaarheid. De bladen zijn a 15 cent per stuk (verzendings kosten niet inbegrepen) verkrijgbaar bij het Cen traal Normalisatie Bureau, Willem Witsenplein 6 te 's-iGravenhage, of door tusschenkomst van den boekhandel. Bedoelde bladen werden ontworpen door Com missie 44 voor de Normalisatie op fotografisch en cinematografisch gebied, waarin zooals bekend ook eenige vertegenwoordigers van het film- en bio scoopbedrijf zitting hebben. UITSPRAKEN RAAD VAN BEROEP 11 De Raad van Beroep (Eerste Kamer) heeft in zijn zitting van Woensdag, 23 October 1940 in hoogste instantie de navolgende uitspraken gedaan: In zake het door de N.V. Paramount Films te Amsterdam aanhangig gemaakt hooger beroep van het vennis der Commissie van Geschillen, ge wezen op 9 September 1940 en aan partijen medegedeeld op 14 September d.a.v. in het door de N.V. Zevende Bouw Maatschappij „Nieuw Rustenburg", exploiteerende het Me- tropole Palace te 's-Gravenhage (geintimeerde, oorspron kelijk eischeres) tegen voornoemde N.V. Paramount Films (appellante, oorspronkelijk gedaagde) aanhangig gemaakt geschil, dat het vonnis van de Commissie van Geschillen moet worden bevestigd, het beroep van appellante dus ongegrond moet worden verklaard en aan geintimeerde haar vordering moet worden toegewezen met veroordeeling van appellante aan geintimeerde te betalen het gevorderd bedrag a alsmede in de kosten der arbitrage in beide instanties, zijnde 25.in eerste en 50.in tweede instantie, zulks op grond van de volgende overwegingen: dat appellantes grieven tegen het vonnis der Commissie van Geschillen in hoofdzaak hierop neerkomen, dat de Com missie van Geschillen bij de beoordeeling van het geschil tusschen partijen alleen is uitgegaan van de op 12 Maart 1940 tusschen partijen gesloten overeenkomst, zender reke ning te houden met de oorspronkelijke overeenkomst van 27 October 1939 en met de omstandigheden, welke tot het sluiten van eerstgenoemde overeenkomst (de z.g. tweede over eenkomst) hebben geleid; dat het sluiten van de tweede overeenkomst slechts een bewijs was van de vergaande tege moetkomendheid van appellante, die immers in het geheel niet verplicht was zulks te doen, doch in tegendeel van gein timeerde, die de Gulliver-film voor 1 April 1940 had moeten vertoonen, per genoemden datum zonder meer betaling van de overeengekomen garantiesom had kunnen verderen; dat daaruit dan ook het feit verklaard moet worden, dat geinti meerde voldaan heeft aan de haar gestelde voorwaarde, on middellijk een bedrag van ineens te betalen, het geen blijkens verklaringen van geintimeerde door haar geacht wordt betaald te zijn a fonds perdu; dat de Commissie van Geschillen geintimeerdes vordering dan ook ten onrechte heeft toegewezen, weshalve appellante verzoekt het vonnis der Commissie van Geschillen te vernietigen en opnieuw recht doende aan geintimeerde haar vordering te ontzeggen met haar veroordeeling in de arbitragekosten. dat geintimeerde zich bij haar verweer gerefereerd heeft aan haar verweer in eerste instantie, daarbij nadrukkelijk ontkennend, dat zij het bedrag a a fonds perdu zou hebben betaald; dat dit bedrag wel degelijk betaald is in mindering op de garantiesom, hetgeen ook de betreffende kwitantie uitwijst; dat het voor de hand ligt, dat zij bij de betaling van dit bedrag is uitgegaan van de verwachting, de film in kwestie minstens vier a vijf weken te kunnen vertoonen en dat zij niet heeft kunnen voorzien den bekenden overheidsmaatregel, waardoor haar verdere vertooning van de onderhavige film onmogelijk werd gemaakt; dat de film in de week, gedurende welke zij haar heeft kunnen ver toonen, een netto-ontvangst van heeft opgebracht, waarvan aan appellante 50%, dit is toekomt; dat geintimeerde terugbetaling vordert van het teveel betaald bedrag van vermeerderd met het door haar voor geschoten aandeel in de reclame a 1000.is in totaal dat uit het onderzoek van den Raad is komen vast te staan, dat partijen in zake de vertooning van de Gulliver- film op 12 Maart 1940 een nieuwe overeenkomst zijn aan gegaan, waardoor de overeenkomst van 27 October 1939 is komen te vervallen; dat onder deze omstandigheden ieder beroep van appel lante op de oorspronkelijke overeenkomst niet ter zake die nend moet worden geacht en, voor zoover appellante een beroep heeft gedaan op de feiten, welke tot het sluiten van de overeenkomst van 12 Maart 1940 hebben geleid, zijzelve nochtans, met deze feiten voor oogen, het sluiten van de z.g. tweede overeenkomst wenschelijk heeft geacht, daarge laten, dat, indien, zooals appellante beweert, het sluiten dezer overeenkomst van haar kant een tegemoetkoming zou zijn, niet uit het oog mag worden verloren de voordeelen, welke zij daarmede op de oude overeenkomst heeft weten te be halen, n.1. door het beding in zake de gelijktijdige vertocning van de film in een andere Haagsche bioscoop; dat appellante zich er weliswaar cp beroepen heeft, dat het bedrag a door geintimeerde is betaald a fonds perdu, en deze daarmede dus te kennen heeft gegeven, dat zij dit bedrag schuldig was, ongeacht de vertooning van de film, doch dat aan den Raad gebleken is, dat partijen onder artikel 1 van het contract van 12 Maart zelve hebben be paald, dat de direct betaalbaar zouden zijn als deel van het overeengekomen garantiebedrag; dat deze garantiesom blijkens haar grootte voor beide par tijen de verwachting uitdrukte eener zoodanige ontvangst, dat op meerdere weken vertooning moest worden gerekend; dat echter de onderhavige film reeds na een week na den tusschen partijen overeengekomen inzetdatum als gevolg van het bekende verbod van overheidswege uit de vertooning moest worden genomen; dat derhalve, zooals de Commissie van Geschillen terecht heeft overwogen, door omstandigheden buiten den wil van geintimeerde de basis is komen te vervallen, waarop het overeengekomen garantiebedrag steunde en dus het teveel betaalde moet worden gerestitueerd; dat ook overigens de Raad van Berep zich geheel kan vereenigen met de overwegingen der Commissie van Ge schillen; dat dus de uitspraak van de Commissie van Geschillen meet worden bevestigd, het beroep van appellante onge grond moet worden geacht en aan geintimeerde haar vor dering tot terugbetaling van moet worden toege wezen met veroordeeling van appellante in de kosten der arbitrage in beide instanties, zijnde f 25.in eerste en f 50. in tweede instantie. In zake het door de N.V. Zevende Bouw Maatschappij „Nieuw Rustenburg", exploitante van het Metropole Palace te 's-Gravenhage, aanhangig gemaakt beroep van het vonnis der Commissie van Geschillen, gewezen op 18 September

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 13