EEN JAAR ALS EEN WERVELWIND
Het nieuwe jaar is alweer eenige weken oud,
wanneer dit nummer van het Orgaan bij zijn
lezers in de bus wordt gedeponeerd. Niettemin
is er reden te over, nog een moment te verwijlen
bij de wisseling van Oud en Nieuw, zij het, dat
het ons met het oog op de tijdsomstandigheden
past, zulks sober en bescheiden te doen.
Het afgeloopen jaar immers is over ons heen
geraasd als een wervelwind. In zijn cyclonisch
geweld heeft het een heele maatschappij onderste
boven gehaald. Ons zelfstandig volksbestaan
werd ontwricht; jaren oude tradities en vast
geroeste stelsels zijn losgerukt, zelfs ten deele
weggevaagd.
Wij, die de tormenten van dit chaotische tijds
gewricht hebben te doorstaan, wij trekken thans
voorwaarts over de rookende resten dezer ge
teisterde samenleving. Wij weten nog hoe het
was, onze kinderen zullen hoogstens gissen naai
de ligging der oude fundamenten, naar het tracé
van de bedolven wegen, naar de vormen van het
gebouwencomplex, dat ons eenmaal tot verblijf
diende.
Met de intrede van dit nieuwe jaar hebben wij
ongetwijfeld den drempel van een anderen tijd
overschreden. Vooralsnog heeft deze alles van het
onoverzichtelijke eener stad in opbouw. Wij hui
zen als het ware in noodwoningen en wij zoeken
tusschen het puin naar nieuwe wegen en nieuwe
mogelijkheden.
Maar met dat al staan wij nog op onbegaan-
baren grond en worden wij in ons werk belem
merd door den huiveringwekkenden strijd, welke
over ons hoofd heen wordt uitgestreden. Wij
beleven al de ontberingen, al de ongemakken van
een overgangstijd. Wat dat betreft, hebben wij
het slecht getroffen.
Rotsvast staat echter onze overtuiging, dat de
wereld van morgen van andere makelij zal zijn
dan die van gisteren en daarom is het eigen en
gemeenschappelijk belang, dat ieder op zijn wijze
medewerke aan de voltrekking dezer metamor-
phose. Wij zullen dit hebben te doen, óók nu,
ondanks belemmeringen en beperkingen. Het is
te dezer plaatse al meer gezegd: wij kunnen ons
niet veroorloven, aan den kant te gaan staan. Een
volk van renteniers is een dood volk en zij, die
zich meenen te kunnen permitteeren om in afwach
ting hun geld te verteren, kunnen wellicht slim
zijn, of zij moedig en vaderlandslievend zijn.
is een vraag, die we niet gaarne bevestigend zou
den beantwoorden.
Ongetwijfeld zullen zij, die nu verantwoorde
lijkheid dragen, zelfs op de tweede of de derde
plaats, niet onfeilbaar zijn maar niemand zal
hun de verdienste kunnen ontzeggen, dat zij al
thans in de nieuwe maatschappelijke verhoudin
gen, welke zich bezig zijn te vormen, plaats reser
veeren voor het jonge geslacht. Zóó beschouwd
zal alle arbeid in dit jaar zijn eigen beteekenis
hebben, hoe vruchteloos en ondankbaar hij ons
soms ook moge lijken.
Geldt dit in het algemeen voor lichamen en
personen, die zich thans naar beste weten in het
openbaar bewegen, meer in het bijzonder geldt
dit voor bedrijven en bedrijfsorganisaties, welke
zoodanig instrument geworden zijn van den hui-
digen tijd, dat deze hen niet onberoerd kan laten.
Met name het Nederlandsche film- en bioscoop
bedrijf heeft den weerslag van de gebeurtenissen
van het afgeloopen jaar' in sterke mate ondervon
den. Wij zullen in het gebruikelijke jaaroverzicht
voldoende gelegenheid hebben, daarop het licht
te laten vallen. Volstaan wij daarom thans met
een vermelding van de voornaamste punten,
waarbij men onderscheid diene te maken tusschen
den toestand van vóór en dien van na 10 Mei.
Voordien liepen de bezoek- en ontvangstcijfers
niet onbeteekenend op, vergeleken met 1939. Aan
den betrekkelijken opbloei van ons bedrijf kwam in
de critieke dagen van Mei met één slag een einde.
De maand Mei werd, zooals men terecht zal be
grijpen, débaculeus voor ons bedrijf. Ook in den
zomer droeg het bioscoopbezoek een aarzelend ka
rakter, zoodat van eenig herstel geen sprake kon
zijn. Eerst in den nazomer en verder in het najaar
liepen de cijfers wederom wat omhoog. Niettemin
mag worden aangenomen, dat het bezoek over het
afgeloopen jaar, gezien de gegevens, welke wij ter
inzage kregen, met minstens 25 is teruggeloo-
pen. Het komt ons voor, dat de financieele achter
uitgang van het bedrijf nog grooter is.
Het was te verwachten, dat aanstonds na de
bezetting, maatregelen zouden worden getroffen
met het oog op de vertooning van Fransche en
Engelsche films. Van Bondswege werd een onder
zoek ingesteld naar de hoeveelheid Engelsche en
Fransche films, welke in ons land in omloop was
en werden over de toelating dezer films bespre
kingen geopend met de daarvoor in aanmerking
komende Nederlandsche en Duitsche autoriteiten.
Aanvankelijk namen de autoriteiten een tegemoet
komende houding aan en werden ongeveer veertig
films uit de roulatie genomen.
Deze situatie duurde slechts twee maanden. Op
19 Juli 1940 kwam een besluit af van de Secreta
rissen-Generaal, volgens hetwelk in Nederland,
behoudens de films van eigen bodem, geen andere
films mochten v/orden toegelaten, dan die, welke
in Duitschland voor vertooning zijn vrijgegeven,