digd, öf in het gebied van het Groot-Duitsche Rijk voor vertooning zijn vrijgegeven. Deze be paling stemt in hoofdzaak overeen met het be paalde in het Besluit van de Secretarissen-Generaal van de Departementen van Binnenlandsche Zaken en van Justitie van 19 Juli 1940 (Verordeningen blad no. 57/1940), welk besluit thans is inge trokken. Opgemerkt moet nog worden, dat thans ook geen uitzonderingen meer voor smalfilms wor den toegestaan. Een geheel nieuwe factor is de bijzondere be voegdheid, welke aan den Secretaris-Generaal van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten is verleend, namelijk om de beslissing van den voor zitter der Rijksfilmkeuring, waarbij een film voor openbare vertooning is toegelaten, te allen tijde ambtshalve te vernietigen. De mogelijkheid is dus aanwezig, dat een film, welke reeds eenigen tijd vertoond is, plotseling weder wordt verboden. Uiteraard zijn hieraan voor de filmverhuurders groote gevaren verbonden. Voor een dergelijk risico kan een filmverhuurder zich ook niet dekken. De bekende censuurclausule, welke in de licentie-con tracten wordt opgenomen, heeft alleen betrekking op het toelaten of verbieden van een film door de een - suur. Is de film eenmaal toegelaten, dan moet dus de licentie-prijs geheel worden betaald en het zal meestal niet mogelijk zijn, om bij een verbod van de film naderhand den licentie-prijs geheel of ten deele van den buitenlandschen filmproducent of exporteur gerestitueerd te krijgen. Wij houden ons er echter van overtuigd, dat de Secretaris-Generaal van het Departement van Volks voorlichting en Kunsten van de vorenbedoelde be voegdheid slechts in geval van uiterste noodzakelijk heid gebruik zal maken. Een wijziging van fundamenteele beteekenis be vat het eerste artikel van het Filmbesluit. Krachtens artikel 16 der Bioscoopwet behoeft een film alleen te zijn toegelaten door de censuur, wanneer zij in het openbaar wordt vertoond. In besloten kring kon men dus vrijelijk films vertoonen, welke niet toegelaten of zelfs verboden waren door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring. De Bond heeft destijds aan zijn leden verboden niet-gekeurde of afgekeurde films voor vertooning in besloten kring beschikbaar te stellen, maar buiten de bioscopen kwamen op dit gebied meermalen excessen voor. In het wetsontwerp tot wijziging van de Bioscoop wet, hetwelk niet meer in behandeling is genomen, was al een wijziging van artikel I 6 opgenomen. Het Filmbesluit 1941 bevat thans de bepaling, dat iedere filmvoorstelling als een openbare wordt beschouwd, tenzij: a. zij in besloten kring plaatsvindt en de voorstel ling van een overheidsinstelling uitgaat; b. zij uitsluitend met het oog op doeleinden van zakelijken of technischen aard, welke verband houden met het filmbedrijf, wordt gehouden en de voorstelling door geen andere personen wordt bijgewoond dan die in dit bedrijf beroeps halve werkzaam zijn; c. zij plaatsvindt in een h uisel ij ken kring, bijge woond door ten hoogste twintig personen. De plaatselijke commissies van toezicht op de bioscopen hebben opgehouden te bestaan, daar artikel 18 der Bioscoopwet is ingetrokken. Daar voor in de plaats treden de controleurs van de Rijks filmkeuring, die evenals de voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden van de Rijksfilmkeuring, belast zijn met het toezicht op de naleving van de bepalingen der artikelen I en 4, lid 4 en de opspo ring van overtredingen dier bepalingen van het Filmbesluit. Het toezicht heeft dus betrekking op het verbod om in Nederland andere dan voor open bare vertooning toegelaten films in het openbaar te vertoonen en voorts op het voorschrift, dat op duidelijk waarneembare wijze aan den ingang van het gebouw, waar de voorstelling wordt gegeven, vermeld moet worden voor welke personen, naar onderscheiding van leeftijd, de filmvoorstelling toe gankelijk is, alsmede in voorkomend geval, in hoe verre een beperkende bepaling aan de toelating is verbonden. Dit laatste heeft betrekking op de moge lijkheid, dat de voorzitter van de Rijksfilmkeuring bepaalt, dat de vertooning van een film slechts voor bepaalde groepen van personen mag plaatsvinden. Men denke hierbij b.v. aan de toelating uitsluitend voor artsen. Overigens berust het toezicht op de naleving der Bioscoopwet en de opsporing van overtredingen bij de ambtenaren van Rijks- en Gemeentepolitie, als mede de personen daartoe aangewezen door den burgemeester. Ingevolge artikel 8 van het Filmbesluit is een ieder, die bioscoopvoorstellingen geeft of doet geven, verplicht te allen tijde een plaats vrij te houden, vanwaar iedere voorstelling volledig en zonder in spanning kan worden gevolgd, zulks ten behoeve van de personen belast met het toezicht op de bios copen (controleurs van de Rijksfilmkeuring, ambte naren van Rijks- en Gemeentepolitie, personen daartoe aangewezen door den burgemeester). Indien niet alle plaatsen bezet zijn, staat het dezen per sonen vrij ook andere plaatsen dan de hierboven bedoelde in te nemen. Vóór zij de voor hen be stemde plaats innemen, zijn de met het toezicht belaste personen verplicht desgevraagd hun legiti matie-bewijs te vertoonen. Ten slotte dient er nog op gewezen te worden, dat de bepalingen van het Filmbesluit 1941 niet van toepassing zijn op de films, welke voor onder wijsdoeleinden worden vertoond. Daaruit volgt, dat het toezicht op de onderwijsfilms geheel in han den is van het Departement van Opvoeding, Weten schap en Cultuurbescherming.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1941 | | pagina 6