GEMENGDE COMMISSIE VAN GESCHILLEN 27 en belangstelling bezit, en de film in een dergelijke sfeer niet tot haar recht komt en in den gedachtengang van het publiek wordt verlaagd tot een ding van amusement, waar aan men weinig aandacht behoeft te besteden; dat een en ander aan den heer Van Tol in de vergade ring van het Hoofdbestuur van 21 Augustus j.1., bij welke gelegenheid, naar aanleiding van ingekomen klachten, met hem werd besproken, op welke wijze de exploitatie van zijn dancing verbeterd zou kunnen worden, uitdrukkelijk onder het oog is gebracht; dat het Hoofdbestuur, hetwelk van oordeel is, dat de exploitatie van een dancing onmiddellijk na beëindiging der filmvoorstellingen en in dezelfde zaal zooals dit in Metro- pole Palace geschiedt niet bevorderlijk is voor de repu tatie van de desbetreffende bioscoop en evenmin in over eenstemming met het peil, waarop een bioscoopexploitatie heden ten dage behoort te staan, zich destijds van ingrijpen heeft onthouden in verband met de belofte van den heer Van Tol om de gewenschte verbetering aan te brengen; dat het Hoofdbestuur, hetwelk er op meende te mogen vertrouwen, dat de heer Van Tol de gemaakte afspraak zou nakomen, de begane overtreding zeer ernstig acht; dat de heer Van Tol ter vergadering van het Hoofd bestuur van 9 October j.1. geen verontschuldiging heeft weten aan te voeren dan alleen, dat hij, toen hij opdracht gaf tot vertooning van een film in zijn dancing, aan de door hem gedane belofte niet heeft gedacht, hetgeen niet als een gel dig excuus kan worden aanvaard; dat de heer Van Tol bovendien inbreuk heeft gemaakt op de rechten van Loet C. Barnstijn's Standaard Films N.V., door zonder toestemming van deze onderneming films te vertoonen, waarvan de rechten aan haar toebehooren; dat naar de meening van het Hoofdbestuur in dit geval een ernstige straf op haar plaats is. De Gemengde Commissie van Geschillen van den Neder- landschen Bioscoop-Bond en de Nederlandsche Vereeniging van Bioscoopreclame-Exploitanten, ingevolge de Arbitrage- Overeenkomst, aangegaan tusschen deze beide vereenigingen, benoemd en aangewezen als arbitrage-college voor de beslech ting van geschillen tusschen leden van den Nederlandschen Bioscoop-Bond eenerzijds en leden van de Nederlandsche Vereeniging van Bioscoopreclame-Exploitanten anderzijds, heeft het volgend arbitraal vonnis gewezen inzake: NV. Cinema Royal, gevestigd te Amsterdam en kantoor- houdende Hobbemastraat 20, aldaar, eischeres, en Commanditaire Vennootschap Uitgevers- en Advertentie bureau Van Dam 6 Co., gevestigd te Rotterdam en kantoor houdende Coolsingel 102, aldaar, gedaagde. De Gemengde Commissie van Geschillen van den Neder landschen Bioscoop-Bond en de Nederlandsche Vereeniging van Bioscoopreclame-Exploitanten: in aanmerking nemende: dat eischeres bij request d.d. 28 December 1945 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt. Dit request komt op het volgende neer: Tusschen de rechtsvoorgangster der NV. Cinem? Royal, de NV. Theater Maatschappij „Orero" te Rot terdam, en de CV. van Dam Co., eveneens te Rotter- der, bestaat sedert voor den oorlog een contract voor het verpachten van de projectiereclame in het Arena Theater te Rotterdam. Dit contract werd in 1941 bij de liquidatie van Orero, waarbij de exploitatie van het Arena Thea ter in handen van de Cinema Royal kwam, door laatst genoemde NV. overgenomen. Op 31 Maart 1942 werd dit contract, waarbij een vaste pachtsom bedongen was naar aanleiding van de voorschriften van het Filmgilde, vervangen door een contract, waarbij de pacht werd vast gesteld op 50 van de bruto-opbrengst. De eigenaar van het Advertentiebureau Van Dam Co. ontpopte zich later als N.S.B.-er en liet na den dollen Dinsdag van 5 September 1944 niets meer van zich hoo- ren en bleef in gebreke met de betaling van de over September 1944 verschuldigde pacht. De bioscoop werd kort daarop gesloten. Intusschen had de NV. Cinema Royal gedurende den oorlog zooveel onaangenaamheden met Van Dam opgedaan, dat zij na de bevrijding het contract met deze firma niet wilde bestendigen. Verwacht werd, dat de te benoemen beheerder der firma Van Dam zich met haar relaties in verbinding zou stellen. Dit ge schiedde echter niet. In Juli 1945 werd bericht ontvangen, dat een beheerder was aangesteld en dat deze blijkbaar voornemens was de zaken van Van Dam op den ouden voet voort te zetten, zulks zonder te informeeren, of het oude contract nog ongewijzigd van kracht was. Hoewel de door het Bureau Van Dam tegenover de NV. Cinema Royal gepleegde wanprestaties naar de meening van genoemde NV. voldoende waren om het contract als ontbonden te beschouwen, werd van dit recht geen gebruik gemaakt en werd het contract op 20 Juli 1945 met inachtneming van den contractueelen opzeg gingstermijn van drie maanden tegen 1 November 1945 opgezegd. Er ontspon zich hieromtrent met den beheerder eenige correspondentie, 'waaruit bleek, dat deze zich met de beëindiging der relatie bezwaarlijk kon vereenigen. De argwaan werd opgewekt toen de beheerder in een van zijn brieven beweerde, dat het usance zou zijn, dat de oude pachter nog gedurende negen maanden na afloop van het contract een ongelimiteerd aantal plaatjes kan afsluiten en vertoonen. Er volgde een accountantsonderzoek, waarbij het vol gende bleek: Ie. Na onze opzegging werden nog verschillende con tracten afgesloten voor een duur van 12 en zelfs 24 maanden. 2e. Contracten, welke in feite na onze opzegging werden aangegaan, werden gedateerd alsof zij voor de op zegging waren onderteekend. 3e. Op oude contracten, dateerende van 1942 en 1943, werd het jaartal gewijzigd in 1944, waardoor de loop tijd werd verlengd tot na den expiratiedatum van het pachtcontract. 4e. Contracten, welke niet of niet uitsluitend voor Arena waren aangegaan, werden alsnog bij Arena onderge bracht. 5e. De 50% van de bruto-opbrengst der projectiereclame, waarop wij volgens ons contract recht hadden, werd ons nimmer uitbetaald. De NV. Cinema Royal wilde nog niet dadelijk een geschil aanhangig maken, doch noodigde den beheerder uit tot een bespreking. Hierop werd een dermate onbeleefd antwoord ontvangen, dat van verdere discussie werd af gezien. De NV. Cinema Royal stelt Van Dam Co. aan sprakelijk voor de door de knoeierijen geleden schade en voor het feit, dat door het genre en de slechte uitvoering der vertoonde reclameplaatjes, de standing van het thea ter zeer heeft geleden. Zij vordert: dat de overeenkomst tusschen Van Dam en haar, welke weliswaar reeds is geëxpireerd tegen den eersten Novem ber 1945, doch welke de verhouding tusschen partijen nog steeds krachtens de z.g. afplaatsingsclausule beheerscht, met onmiddellijken ingang ontbonden te verklaren en buiten effect te stellen op grond van in velerlei opzicht en bij herhaling door Van Dam gepleegde wanprestaties, waaronder dient te worden verstaan, dat van het oogen- blik der uitspraak af voor haar geenerlei verplichting meer bestaat tot het doen vertoonen van eenige reclame projectie, afkomstig van de Comm. Venn. Utigevers- en Advertentie Bureau Van Dam 6 Co., en voorts Van Dam Co. te veroordeelen tot een aan onze vennoot schap te betalen schadevergoeding, nader op te maken bij staat, alsmede tot betaling der geschilkosten; dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting gehouden op Woensdag 16 Januari 1946, in een der zalen

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1946 | | pagina 28