Verschillende agendapunten
Vervolgens werd overeenkomstig het voorstel
van het Hoofdbestuur dispensatie verleend van het
bepaalde in art. 26 der Statuten met betrekking tot
het houden van de Jaarvergadering voor of op
31 Maart.
Overeenkomstig het advies van de daartoe inge
stelde commissie, bestaande uit de heeren M. P. M.
Vermin, C. van Willigen en J. L. Paerl, werden de
notulen van de op 16 September 1946 gehouden
Jaarlijksche Ledenvergadering en de op 21 April
1947 gehouden Buitengewone Ledenvergadering
ongewijzigd goedgekeurd.
Tot leden van de commissie, belast met het nazien
van de notulen van de Jaarvergadering, werden
benoemd de heeren: Joh. Miedema, C. van Wil
ligen en J. L. Paerl.
Het voorstel van het Hoofdbestuur, om door een
wijziging der Statuten den Nederlandschen Bio
scoop-Bond, na den tijd waarvoor hij is aangegaan
voort te zetten, kon niet in behandeling worden
genomen, daar het ingevolge artikel 34 der Statuten
vereischte aantal van minstens drie vierde der kies
gerechtigde zaken in de vergadering niet vertegen
woordigd was. In een tweede Algemeene Leden
vergadering, welke binnen een termijn van hoog
stens een maand zal moeten worden gehouden, kan
een besluit worden genomen onverschillig hoeveel
kiesgerechtigde zaken vertegenwoordigd zijn. Op
voorstel van den heer Du Mee sprak de vergade
ring reeds haar goedkeuring uit over de voor te
nemen Statutenwijziging.
Uiteenzetting van den Bondsdirectenr over
beteekenis en taak van den Bond en zijn leden
Hierna nam de heer Bosman het woord. Spreker
zeide, dat het zijn bedoeling was om de taak en
de beteekenis van den Nederlandschen Bioscoop-
Bond en zijn leden te plaatsen in het breeder ver
band van onze na-oorlogsche samenleving, deze
nader te belichten en het program, dat het Hoofd
bestuur in de afgeloopen 2 jaar heeft afgewerkt
en zich voorstelt verder af te werken, te verklaren
uit de feiten en omstandigheden, welke het is
tegenkomen op zijn moeizamer, tocht door de
departementale bureaux en door de commissoriale
instanties, waar de opinie van talrijke publieke
vertegenwoordigingen wordt gehoord. Ook was
het zijn bedoeling om de overtuiging en het idea
lisme, die het Hoofdbestuur en tal van zijn mede
werkers bij zijn taak in het na-oorlogsche Neder
land hebben bezield, mede als den grondslag aan
te duiden van het werk, dat werd verricht.
Dit alles wilde hij dan plaatsen in het perspec
tief van een voor ons allen acceptabele naaste toe
komst en in het kader van de positie, welke wij
naar recht en naar kracht innemen.
Er was alle reden voor een zakelijke toelichting.
Weliswaar hebben velen door hun bestuursfunctie
deel aan het verantwoordelijk werk, dat dagelijks
in den Bond moet worden verricht, en zijn zij uit
dien hoofde op de hoogte van de stukken en ken
nen zij den achtergrond van de houding van het
Hoofdbestuur in vele gevallen.
Met de meesten is dit echter anders. Zij zijn niet
op de hoogte van de discussies en petit comité;
en de publiciteitsmedia, waarover de Bond be
schikt, blijven zij het bewust meermalen in
gebreke opheldering van zaken te geven. Van
daar, dat iemand onzer schertsend heeft kunnen
spreken van het ijzeren gordijn, dat tusschen het
Hoofdbestuur en de Regeering eenerzijds en het
bedrijf anderzijds is neergelaten. Intusschen is dit
gordijn niet zoo dicht als men het doet voorkomen
en, voorzoover dat nog noodig mocht blijken te
zijn, acht het Hoofdbestuur het daarom goed, in
deze huishoudelijke vergadering" de resten van dit
hinderlijke denkbeeldige scherm op te ruimen.
In de eerste plaats kan het zijn nut hebben, te
weten hoe het Hoofdbestuur en hoe de Bond in
het algemeen staan tegenover de Regeering, en
omgekeerd, hoe de Regeering op haar beurt ons
bedrijf en onze organisatie bekijkt. Veel meer dan
het lid individueel, veel meer dan een Afdelings
bestuur, ervaart het Hoofdbestuur hoe fel de
schijnwerpers van de openbare belangstelling op
ons doen en laten zijn gericht. Dit komt niet meer,
zooals tientallen jaren geleden, voort uit bedilzucht
of enghartigheid, uit het verlangen om dit bedrijf
eronder te houden en de film te verwijzen naar de
periferie van onze samenleving, maar uit het
groeiend besef van de beteekenis van film en film
bedrijf en uit een gevoel van verantwoordelijkheid
voor de bevolking.
Voor den oorlog was de houding der Overheid
er een van volkomen abstinentie en in het bijzon
der van de zijde der plaatselijke autoriteiten eene
van tegenwerking en kleineering. Het filmwezen"
moest zijn rechten en vrijheden verdedigen met
een verbetenheid, alsof film en Overheid natuur
lijke vijanden waren. Dit heeft tot gevolg gehad,
dat het filmwezen in ons land zich niet harmonisch
heeft kunnen ontplooien en de belangstelling van
de Overheid zich beperkte tot de bestrijding van
zedelijke en maatschappelijke gevaren zoodanig,
dat het zedelijkheidsvraagstuk het filmwezen over
woekerd heeft. Thans, nu de Overheid zich meer
dan voorheen, geroepen gevoelt om de grondsla
gen eener nieuwe organisatie van de gemeenschap
vast te leggen, kan zij het filmwezen niet langer
overslaan. Dat is begrijpelijk. De film heeft in haar
onderscheidene uitingsvormen telkens weer aan
rakingspunten met het openbare belang uit hoofde
van ontspanning, van kunstgenot en kunstbeoefe-