NUANCEERINGEN
De in vorige nummers van het Orqaan qepu-
bliceerde beschouwingen van de Nationale
Rotterdamsche Courant over de vraag
stukken, verband houdende met de instelling van
de Staatscommissie-Sassen tot herziening van de
Bioscoopwet, werden afgesloten met een artikel,
dat onder bovenstaanden titel in de aflevering van
31 Maart verscheen en dat wij hier volledig
citeeren.
,,In ons land kunnen films slechts aan volwasse
nen worden vertoond, indien en voor zoover zij bij
de keuring niet in strijd met de goede zeden of de
openbare orde zijn bevonden. Deze maatstaf ver
toont groote overeenkomst met de formule uit arti
kel 221 (vroeger 188) van de Gemeentewet, waar
bij de burgemeesters kunnen optreden tegen wat
strijdig is met de openbare orde of de zedelijkheid.
Toch werd artikel 188 door den voorsteller van de
Bioscoopwet ontoereikend geacht, daar de toepas
sing ervan zich in den regel bepaalt tot de wering
van excessen en het bioscoopkwaad zich, volgens
zijn toelichting, niet zoozeer in excessen open
baart, doch vooral in die nuanceeringen, die buiten
het bereik van het Strafwetboek vallen.
Wie de Bioscoopwet in het licht van gewijzigde
omstandigheden wil herzien, zal voor de vraag
komen te staan of er ook nu nog aanleiding is in
het bioscoopwezen zoodanige nuanceeringen te ver
onderstellen, dat een speciale keuring zoo ge
heel in afwijking van het overigens analoge geval
van de vrijheid van drukpers erdoor wordt ge
rechtvaardigd. Men zal de vraag moeten beant
woorden of ten aanzien van het bioscoopvraagstuk
nog dezelfde gezindheid aan den dag kan worden
gelegd als in de jaren 19191926 nog oirbaar was.
Wij zijn niet geneigd film en bioscoop als ideale
verschijnselen in onze samenleving te zien. De uit
vinding van het bewegende beeld, die een machtig
middel tot verrijking van de cultuur had kunnen
zijn, heeft nog allerminst een eerbied weten af te
dwingen, vergelijkbaar met dien welke in een
zoo heel anderen tijd de boekdrukkunst ten deel
kon vallen. Men moet erkennen, dat het bioscoop
bedrijf zich aan de sfeer van het kermiswezen, dat
zijn oorsprong is geweest, heeft weten te ontwor
stelen, in zoo hooge mate zelfs, dat het Koninklijke
belangstelling deelachtig kon worden. Er is een
Bioscoopbond, die waakt voor de eer en waardig
heid van het bedrijf en krachtig wil meewerken aan
de totstandkoming van een hoogstaand en verant
woord filmbedrijf in ons land. Toch zijn er aan de
ontwikkeling duidelijke grenzen gesteld. Opdrin
gerige reclame schrikt het beste deel van het pu
bliek af en vooral de Amerikaansche opvatting, dat
op entertainment", den luchtigen, onderhouden-
den kost, het voornaamste streven gericht moet
zijn, werkt remmend. Maar zulke opvattingen zijn
niet alleen kenmerkend voor het bioscoopbedrijf.
Heele gebieden van de muziek, van het tooneel-
wezen en van een belangrijken sector van het
uitgeversbedrijf huldigen dezelfde opvatting en de
radio dat tweede hoogst belangrijke instrument
van cultuur-verspreiding is er niet immuun
tegen.
Wanneer dan ook in den overigens zoo rustigen
commentaar van prof. Dooyeweerd op de Bio
scoopwet de objectiviteit tegenover het bioscoop
bedrijf zoozeer verloren gaat, dat uitbreiding van
het filmwezen klakkeloos een ,,voortvreten" wordt
genoemd, is er reden om te vragen of tegenzin
tegen een machtig en spectaculair verschijnsel in
de moderne samenleving niet een te groote rol
heeft gespeeld in den gedaöhtengang van degenen,
die preventieve controle voorstonden. Voor het
ontstaan van de Bioscoopwet 1926 is hij stellig van
beteekenis geweest. Het eerste ontwerp-Ledeboer
steunde op rapporten, omstreeks 1919 ingewonnen
bij politie-autoriteiten, reclasseeringsambtenaren en
hoeders over misdadige jeugd en bij herlezing van
deze stukken krijgt men wel sterk den indruk, dat
er gezoc'ht is naar stokken om een hond te slaan.
Er werd zelfs gevraagd naar het voorkomen van
verkeerde handelingen tijdens bioscoopvoorstellin
gen als de inhoud van de film niet zedenbeder
vend was, dan zou het duister van de zaal het toch
wel zijn, meende men blijkbaar en zoo kon het ge
beuren, dat twee zoo uiteenloopende zaken als de
keuring van films en de controle op exploitatie en
inrichting van theaters in één wet vereenigd wer
den. Scheiding van deze begrippen, waardoor de
film haar eigen Filmwet kreeg, zou reeds een be
langrijke bijdrage tot het filmvraagstuk leveren. De
goede film zou niet steeds van hoogerhand aan
haar afkomst uit een kermisbedrijf worden herin
nerd.
Het verlangen om bij de keuring op goede zeden
of openbare orde toch vooral indachtig te blijven
aan nuanceeringen, die buiten het bereik van het
Strafwetboek vallen", heeft overigens ook voor de
keuringspractijk merkwaardige gevolgen gehad. De
film ,,De slag om Arnhem" kreeg een keurings-
kaart met de toevoeging, dat de commissie deze
film met gemengde gevoelens had gezien! Het
Zweedsche mysteriespel ,,Himlaspelet" (Het he-
melspel), dat in volkstoon de christelijke genade
leer behandelt, werd in eersten aanleg verboden. De
keuringscommissie verklaarde in haar rapport, dat