w kt Ie bi< dekt willen zijn. Waren in 1910 reeds 1000 bio scoopbezoekers voldoende om een film te amor- tiseren, in 1920 bedroeg dit aantal reeds 120.000, in 1930 700.000 em in 1940 1.400.000 voor een speelfilm van normale lengte en gemiddelde kost baarheid, alles nog zonder productiewinst en der- gelijken. Deze stijgende kostbaarheid werd ver oorzaakt door de volgende factoren: toenemende lengte van de film, toenemende opname van tijd, toename van de arbeidsverdeling, verfijning en differentiatie der apparatuur, uitbreiding der re- quisieten en toegenomen gages. De geluidsfilm maakte de productie nog ongeveer 50 kostbaar der en de kleurenfilm betekende ook niet bepaald een vermindering der uitgaven. Uit dit alles blijkt nog eens overduidelijk, dat het de grote massa is, die de filmkosten moet vergoeden, en, laat ons dat er bij zeggen, vaak meer dan vergoedt. De amusementsmm is karakteristiek voor een bepaalde cultuurperiode De inhoud en de vorm van de amusementsfilm is dus, althans bij gelijblijvende techniek, gebon den aan het gemiddelde, de middelmaat en daar door helaas ook vaak aan de middelmatigheid. Als zodanig is de amusementsfilm karakteristiek voor een bepaalde cultuurperiode, voor een tijds beeld, waarin zich de idealen en verlangens, de sociale structuur en economische omstandigheden van bepaalde perioden weerspiegelen. Zo tonen de films uit het begin van de 20e 'eeuw het toen tertijd algemene geloof aan ,,de vooruitgang", ge baseerd op nieuwe technische mogelijkheden en een algemeen cultuuroptimisme. Tijdens en na de eerste wereldoorlog beginnen de films te komen, die sociale problemen behandelen naast zulke, die toegeven aan en uitdrukking zijn van de lichtere naoorlogse moraal. Naarmate het probleem van de massa duidelijker wordt en de werkloosheid haar stempel op de sociale structuur begint te drukken zien wij problemen, die hiermee in ver band staan, in de film tot uitdrukking komen. De ontdekking van de massa voert tot invoering van de massaregie in films, die in fabrieken spelen of politieke conflicten uitbeelden. Typisch voor de niet-uitgebalanceerde, onzekere naoorlogse peri ode van de eerste wereldoorlog zijn ook de films, die in een exotische spheer spelen. Deze zelfde zwevende, zoekende mentaliteit is ook na de laat ste wereldoorlog terug te vinden en komt in de film als tijdsbeeld tot uiting. Echter thans op meer verfijnde wijze. Immers nu viert veelal de film met psychologische en zelfs parapsychologische inslag hoogtij als duidelijke behoefte aan een soort van romantiek, die de oplossing der huidige menselijke problemen overal elders zoekt dan bij de reële alledaagse mens in reële, alledaagse om standigheden en behoeften. Enkele films der laat ste jaren echter maken hierop een weldoende uit zondering omdat zij los van alle geleerde of schijn- geleerde problematisch poespas of stuiversro manmentaliteit het leven met al zijn problemen van de huidige mens trachten uit te beelden zoals het is, onopgesmukt en waar. Bij een dergelijke film is het de hoogste lof voor de acteur, dat hij niet acteert, of beter gezegd niet zichtbaar acteert, maar ons de suggestie weet te geven, dat hij ge heel zichzelve is, niet uitsteekt, niet opvalt maar ingeweven is in het gebeuren, dat daardoor een hoge realiteitswaarde verkrijgt. Zeer typisch is ook het optreden gedurende de jaren, die achter ons liggen van het standaardtype; filmspeler; de cowboy, rijdend, schietend, zingend en minnend, de vamp, lonkend, verleidelijk, wuft, vol sex- appeal en schijnbaar-realistisch als voor de eerste jaars student, de nobele held, rondborstig, ge spierd, eerlijk en te juister tijd eer-reddend, het filmkind, speelsch-naief, hinderlijk-lieftallig, schoon-belokt en hartveroverend. "Daarnaast treedt slechts zelden een individuele acteur op als bijvoorbeeld Chaplin, die zich dan echter weer een eigen standaardtype schept. aaroni >ezoe men o uoscoop Een belangrijke vraag is waarom men in zo'n grote getale tegenwoordig de bioscoop bezoekt voor het zien van een amusementsfilm en waarom men een film goed of slecht vindt. Dat de bioscoop zo trouw bezocht wordt vindt, naar ik meen, in de eerste plaats zijn oorzaak in het feit, dat de meeste films het de toeschouwer niet te moeilijk maken. De verbeelde situatie is gewoonlijk niet erg gecompliceerd en vrij door zichtig en spreekt daardoor gemakkelijk aan. De bezoeker heeft zich niet veel geestelijke inspan ning te getroosten en zeker minder dan bij het zien van een toneelstuk of het lezen van een boek, daar het gebodene visueel een hoge reali teitswaarde bezit en meestal weinig geweld aan het voorstellingsvermogen aandoet. Gewoonlijk is er wel een ,,hij" en een ,,zij" met min of meer recht te bewonderen, die elkaar na enkele wissel valligheden des levens aan het einde krijgen" of er is een stuk levensdramatiek van elke dag. Dit alles spreekt gemakkelijk aan omdat dit problemen en situaties van allen zijn. De amusementsfilm speculeert op en maakt gebruik van de algemeen menselijke dingen, die gemakkelijk invoelbaar zijn en kan hierdoor soms groots maar ontegenzegge lijk ook uiterst banaal zijn al naar mate de stof behandeld wordt. Anders dan bij de toneelkunst, waar een betrek kelijk grotere afstand blijft bestaan tussen de toe schouwer en het spel op het toneel, wordt de toe schouwer bij de film veel meer in de handeling mee opgenomen en is zich minder bewust van de distantie tussen zijn persoonlijkheid en het op het doek plaats vindende gebeuren. Hij is minder

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1947 | | pagina 7