HET ROOKVERBOD IN DE CABINE IN MEMORIAM 14 Enige tijd geleden werd bij een vanwege de Technische Commissie ingestelde controle in een der bioscopen in het Noorden van het land de dienstdoende operateur met een brandende pijp in de mond bij het terugwikkelen van films aange troffen. Er werd hem op de onverantwoordelijkheid van deze handelwijze gewezen, waarop het laconieke antwoord kwam: „Dat doe ik altijd en er is nog nooit iets gebeurd". Bij nader onderzoek bleek, dat de operateur in kwestie door zijn werkgever reeds bij herhaling was gewezen op het gevaar, waaraan hij, door in de cabine te roken, zichzelf, het publiek alsmede de eigendommen van zijn werkgever en de filmver huurders, blootstelde. Mede met het oog hierop kwam de Technische Commissie tot de conclusie, dat betrokkene wegens totaal gemis aan verantwoordelijkheidsgevoel niet voor zijn taak berekend kan worden geacht en werd derhalve aan de exploitant van vorenbedoelde bio scoop medegedeeld, dat hij de operateur in kwestie op grond van het bepaalde in artikel 22 der Bonds- voorwaarden op staande voet diende te ontslaan, waarbij hij zich zou kunnen beroepen op dringende redenen voor onmiddellijk ontslag als bedoeld in artikel 1639 sub o en p van het Burgerlijk Wet boek. Er ontstonden vervolgens moeilijkheden met het Gewestelijk Arbeidsbureau, dat voor dit ontslag geen toestemming wilde verlenen. De zaak kwam voor de politierechter voor Economische Zaken te Groningen, die ten slotte het volgende schriftelijke vonnis heeft gewezen: „Dat het bewezen verklaarde oplevert: Het als werkgever de arbeidsverhouding beëin digen zonder toestemming van de directeur van het Gew. Arbeidsbureau, waartegen is voorzien en waarop straf is gesteld bij de artikelen 6 (lid 1 en 21 (lid 2) van het Buitengewoon Besluit Arbeids verhoudingen 1945; dat de arbeidsverhouding is beëindigd nadat aan de werkgever door de Ned. Bioscoop-Bond bij brief van 15 Dec. 1947 was aangezegd, dat wanneer de werknemer na 1 Jan. 1948 door hem in dienst zou worden gehouden, de straf van boycot als bio- coopexploitant zou worden uitgesproken; dat hier aanwezig zijn zodanige omstandigheden, welke tengevolge hebben, dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeids verhouding te laten voortduren na 1 Jan. 1948; dat de werkgever zich mitsdien met vrucht kan beroepen op niet-toepasselijkheid van het verbod van artikel 6 (lid 1) voornoemd om een dringende aan de werknemer onverwijld medegedeelde reden (het roken in de cabine); dat de rechter op grond hiervan de werkgever niet strafbaar acht, zodat deze van alle rechtsver volging dient te worden ontslagen." Het vorenstaande moge als waarschuwend voor beeld onder de aandacht worden gebracht van sommige operateurs die zich, naar ons reeds diverse malen is gebleken, nog steeds niet houden aan het rookverbod in de cabine. Nog vrij plotseling ontviel op 17 October aan het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf een zijner oudste pioniers en leden, de heer Ralph Minden. Het is zijn grootste verdienste geweest, dat hij behoorde tot hen, die het belang inzagen van de totstandkoming ener hechte en sterke organisatie, die de belangen van alle bonafide ondernemers op het gebied der filmexploitatie in Nederland zou kunnen beschermen en behartigen. Hij was name lijk een der oprichters van de Nederlandsche Bio scoop-Bond, die op 11 Februari 1918, nu dus ruim dertig jaar geleden, in Hotel Schiller te Amsterdam bijeenkwamen, ten einde te geraken tot oprichting van een vereniging, die uitgroeide tot wat zij thans is: de Nederlandsche Bioscoop-Bond. De eerste keer als vice-voorzitter, vervolgens als secretaris in het Hoofdbestuur en in latere jaren als arbiter, afdelingsbestuurder en lid van de Leden raad, heeft deze man zijn organisatie trouw gediend en is hij in vrijwel alle takken van het bedrijf werkzaam geweest. De notulen der eerste ver gaderingen, die door hem eigenhandig geschreven zijn, alsmede het eerste jaarverslag van de Bond, getuigden van zijn liefde voor het bedrijf en zijn talent voor organisatie. De teraardebestelling geschiedde onder zeer grote belangstelling van de zijde van het bedrijf, op Woensdag 20 October op de Joodse Begraaf plaats te Muiderberg. Een schat van bloemstukken legde getuigenis af van de waardering, welke de overledene als persoon en organisatieman heeft genoten. Het Hoofdbestuur was vertegenwoordigd door zijn Vice-Voorzitter, de heer J. S. Croeze, en zijn Gedelegeerde, de heer L. Groen. Aan de groeve werd niet gesproken met het oog op de viering van het Joodse feest, de Vreugde der Wet. De nagedachtenis van deze pionier zal bij zijn bedrij fsgenoten in hoge ere blijven.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 16