23
de aanvrage is ingenomen, op organisatorische wijze tot uit
drukking te brengen;
dat de heer Uges namens eiseres voorts op een desbetref
fende vraag van de Voorzitter verklaard heeft, dat hij ver
scheidene malen op afrekening heeft aangedrongen, maar dat
gedaagde de desbetreffende brieven niet heeft beantwoord;
dat eiseres om haar goede wil te tonen, aan gedaagde heeft
voorgesteld het geschilpunt aan arbitrage te onderwerpen,
doch dat zij dit voorstel toen daarop door gedaagde met
werd gereageerd, later heeft ingetrokken;
OVERWEGENDE-.
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten
en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de Neder
landsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de
Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn
onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in
dat arbitrage-reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor
hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond;
dat eiseresses vordering steunt op een tussen partijen aan
gegane overeenkomst betreffende participatie in andere nood-
exploitaties in Rotterdam, indien een der participanten in het
Lutusca Theater zulk een noodexploitatie zou verwerven;
dat gedaagde het bestaan van deze overeenkomst heeft toe
gegeven en voor wat de exploitatie in het Luxor Theater be
treft het op grond van die overeenkomst aan de N.V. Maat
schappij tot Exploitatie van het City Theater toekomend
aandeel aan deze participante ook heeft uitgekeerd;
dat gedaagde zich weliswaar beroept op vermeende tegen
werking of schending van vertrouwen door gedaagde, maar
dat daardoor de tussen partijen bestaande overeenkomst ten
aanzien van de participaties in noodexploitaties niet onge
daan wordt gemaakt;
dat het overigens buiten het bestek van het geschil valt om
na te gaan, of inderdaad deze beschuldiging van gedaagde in
overeenstemming met de feiten is;
dat derhalve eiseresses vordering gegrond moet worden
geacht en gedaagde moet worden veroordeeld om tegen be
hoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen
waarbij in aanmerking is genomen, dat gedaagde de juistheid
van het bedrag van de vordering niet heeft betwist;
dat de door eiseres gevorderde rentevergoeding van 3x/2
van de dag af dat gedaagde met de N.V. City Theater heeft
afgerekend, ongegrond moet worden geacht, aangezien eiseres
eerst veel later gedaagde in gebreke heeft gesteld;
dat gedaagde moet worden veroordeeld in de geschilkosten,
die met het oog op de omvang van het geschil, zijn vastge
steld op ƒ50.
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs
van kwijting aan eiseres te betalen
ONTZEGT aan eiseres de gevorderde rentevergoeding;
VEROORDEELT gedaagde in de geschilkosten, bedrage-
gende 50.
Aldus gewezen te Amsterdam op 3 Januari 1949.
In zake:
N.V. IDEAAL FILM LABORATORIUM, gevestigd te
's-Gravenhage en kantoor houdende aldaar aan. de Zwarte
weg 20, eiseres, en
N.V. METEOR FILM, gevestigd te Amsterdam en kan
toor' houdende aldaar aan de Keizersgracht 794, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten enz. enz.
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request dd. 20 Januari 1948, later aangevuld
met een request dd. 11 December 1948, een geschil contra
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welke stukken af
schriften aan dit vonnis zijn gehecht en die beschouwd wor
den als hier te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar
zitting, gehouden op Woensdag, 15 December 1948 op het
Bondsbureau, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn W. E. Robert, directeur van
eiseres en J. Aalbers, directeur van gedaagde;
dat de heer J. Aalbers namens gedaagde in hoofdzaak
heeft verklaard, dat gedaagde een vordering heeft op de
S.A. Titra te Brussel wegens beschadiging van filmcopieen;
dat gedaagde eiseres beschouwt als een filiaal van Titra
Brussel, ten bewijze waarvan zij aanvoert: Ie. dat eiseres
voor haar rapporten gebruik maakt van formulieren van
Titra, 2e. dat Titra in een brief aan gedaagde dd. 3 Juli
1947 heeft medegedeeld, dat een bepaald werk verricht zal
worden door haar laboratorium in Den Haag („Notre labo-
ratoire de La Haye fera ce travail"); dat gedaagde derhalve
haar schuld aan eiseres, die en niet zoals
eiseres beweert, bedraagt, wenst te verrekenen met haar
vordering op Titra, die in de tienduizenden guldens loopt;
dat de heer W. E. Robert namens eiseres hiertegen in
hoofdzaak heeft aangevoerd, dat eiseres en S.A. Titra te
Brussel twee afzonderlijke rechtspersonen zijn; dat er wel
iswaar tussen beide ondernemingen vriendschappelijke betrek
kingen bestaan, maar dat zij juridisch en financieel niets met
elkaar uitstaande hebben; dat weliswaar de heer Kagansky
van beide rechtspersonen aandeelhouder is, maar dat er ook
andere aandeelhouders zijn en dat zulks overigens niets afdoet
aan de juridische zelfstandigheid der beide rechtspersonen;
dat eiseres niet aansprakelijk is voor een in de brief van
Titra voorkomende minder gelukkig geformuleerde zinsnede,
die trouwens geen andere betekenis kan hebben dan dat
eiseres gezien haar goede verstandhouding met Titra bereid
was haar te helpen; dat eiseres derhalve geen enkele aanspra
kelijkheid voor een vordering op Titra kan aanvaarden; dat
eiseres overigens er mede accoord gaat het bedrag van haar
vordering op vast te stellen;
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten
en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de Neder
landsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de
Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn
onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in
dat arbitrage-reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn
voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder
landsche Bioscoop-Bond;
dat gedaagde in gebreke is gebleven het bewijs te leveren,
dat eiseres een filiaal van de S.A. Titra te Brussel zou zijn;
dat het feit, dat eiseres door Titra verschafte formulieren
heeft gebruikt, niet als zulk een bewijs kan worden be
schouwd;