8 Wanneer wij over het gehele jaar 1948 een daling in het bioscoopbezoek van nog geen 6 vaststellen, dan is deze verwachting wel bewaar heid geworden. Ook in de toekomst zal deze daling zich naar onze mening voortzetten; on danks het feit dat ieder jaar nieuwe contingen ten tot de filmbelangstellenden zullen gaan be horen en de film hoe langer hoe meer een be hoefte-element van de bevolking gaat worden. En de vraag dringt zich op of het fiscale en meer nog het sociale beleid in Nederland het de burgers mogelijk maakt wekelijks een beschei den bedrag uit te geven voor gepaste ontspan ning. Tot nu toe ziet het er niet naar uit, gezien de in ons land gevolgde loon- en prijspolitiek en gezien de geringe waarde, die men toekent aan Na een studie, gebaseerd op onderzoekingen in Boston en Chicago, schreven Dr. W i I I i a m F. H e a I y, psychiater, en Dr. Augusta F. Bron- n e r, psycholoog, in 1928: „Het is onze vaste gewoonte onderzoekingen te doen betreffende het zich overgeven aan en de uit- werking van zulke vermaken als films. Ofschoon wij f begonnen met enigszins tegengestelde denkbeelden, hebben wij tot onze verwondering ontdekt, dat film voorstellingen zeer weinig uitwerking schijnen te heb- 1 ben op het ontstaan van misdadige neigingen; wf f konden geen redenen ontdekken om meer dan 1 van de gevallen aan deze oorzaak toe te schrijven." (Delinquents and criminals. N.Y. Macmillan Co., 1928, p. 181) j En na twintig jaar van verder onderzoek: ,,Wat moeten we zeggen over de denkbeelden, welke kinderen opdoen van films, radio-programma's, 1 sensatiebladen? Het is onmogelijk deze vraag cate- gorisch of in statistische termen te beantwoorden, Want ook hier vindt het individu in meerdere of 1 mindere mate wat het zoekt, hoewel zonder er zich bewust van te zijn. De ene jongen vereenzelvigt zich met de held, de andere met de booswicht. De gewone 1 en veelvuldige weergave van denkbeelden van mis 1 daad en plichtsverzuim leidt er over het algemeen niet toe, dat jonge mensen delinquenten worden. De er 1 film of het ene programma volgt zo snel op andere, dat er niet veel bijzonders in de herinnering blijft. Maar er zijn uitzonderingen. 1 „Over het geheel ligt de onmiddellijke motorische oorzaak van plichtvergeten gedrag in het gevoels- 1 leven van de delinquent: in zijn gevoelens over zich- zelf, zijn omstandigheden. - Het werkelijk tevreden joch is geen delinquent. Misdrijf is een reagerende, 1 impulsieve poging om rechtstreekse of niet-recht- 1 streekse vervanging te vinden voor de bevrediging van natuurlijke prikkels. Van de grootste invloed is het gezinsleven, de wederzijdse betrekkingen tussen de gezinsleden en hun idealen, als de achtergrond waaruit gevoelens, denkbeelden en gedrag van kind en jongeling naar voren komen." (47th yearbook of the National Society for the Study of Education, Part. I: Juvenile delinquency and the schools, 1 edited by Nelson B. Henry, Chicago, University of Chicago Press, 1948, p. 45). QiiiiiiiimiiiiijiinnhuiiiiniiHiiiHimiiiiininnuiiiiiihiiiiiiiiihiiiiiiihiiQ het ontspanningselement in het kader van de wederopbouw en industrialisatie, waarbij men dan nog in het bijzonder nalatig is ten opzichte van alles wat film- en bioscoopbezoek betreft. Ook wagen wij ons af te vragen, of de onderne mingszin en de ondernemingsactiviteit, die im mer de glorie en de kracht van onze nationale welvaart heeft uitgemaakt, niet te zeer is ver lamd doordat men het profijt van de onderne mingen te zeer in een kwade reuk heeft geplaatst en te zwaar heeft belast. Wat voor het bedrijfsleven in het algemeen geldt, geldt dubbel voor het Nederlandse film en bioscoopbedrijf. Ik behoef U over de con sequenties van de verhoogde vermakelijkheids- belasting wel niet nader uit te wijden; zij zijn meermalen uiteengezet in vroegere vergaderingen en in de Bondspublicaties; wij ondervinden ze trouwens aan den lijve. De eindresultaten over 1948 zijn niet al te ongunstig te noemen. De laatste maanden wier pen echter schaduwen voor 1949 vooruit. Sedert September is er een ernstige daling gekomen in de ontvangsten, een daling, die zich in het be gin van dit jaar heeft voortgezet. De cijfers over het afgelopen jaar zijn U bekend; over Januari en Februari 1949 liggen zij opnieuw twintig procent lager dan het vorige jaar. Er bestaat geen twijfel aan, dat bij zulk een teruggang het part, dat aan extra belasting moet worden opge bracht, niet alleen zwaar drukt op de netto-re cettes, maar de winstmogelijkheid in vele geval len tot een illusie maakt. Er blijft niet alleen niets meer over om te reserveren, ok de mogelijkheid tot het maken van een matige winst zal uiteindelijk worden weg genomen en slechts de strijd om het naakte be staan zal overblijven. Ik kan hier natuurlijk een philippica houden tegenover de Overheid voor de wijze waarop zij ons bedrijf heeft behandeld en wel speciaal voor de differentiatie, die zij toepast met betrek king tot het filmwezen en de overige vermake lijkheden. Ik kan dit doen op een wijze, dat ik applaus op applaus aan Uw vergadering ontlok, wetende, dat ik spreek naar Uw hart. Ik geloof echter, dat U daarmede niet veel verder komt; wij zijn geen massa-meeting, wij zijn een verga dering van ondernemers, die hebben te bezien wat hen practisch te doen staat om de beste voorwaarden te bereiken, waarop hun bedrijven kunnen worden uitgeoefend. Wij zijn er na heel wat beleid in geslaagd de Overheid te doen afzien van haar plannen de belasting op 45 te bepalen. Wij hebben ge bruik gemaakt van de door Uw vergadering ge geven machtiging om overal waar heffingen boven de 35 plaatsvonden, de zaken onher- [^JillillttltlIMIIIIItlIlliNiHIIltlilIIHIIttllltlllllIIIIUIJIUIHIIIHHHlilHItlHIltlllllIIIHlIIIIIIIIIIIIIIMinilltlMtllMtl11111111111 llllill 111MH f~~l

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 10