ARBITRALE VONNISSEN IN HOGER BEROEP
22
worden vertoond dan indien en veer zover zij door de
Centrale Commissie, als niet in strijd met de goede zeden
of de openbare orde, voor openbare vertoning zijn toege
laten;
dat de heer Klabou weliswaar te zijner verdediging heeft
aangevoerd, dat hij gedurende de gehele vertoningsweek
in het buitenland vertoefde en dat een zijner operateurs
geheel eigenmachtig enige coupures in de film heeft aan
gebracht, zulks ondanks zijn uitdrukkelijke waarschuwing,
dat slechts korte films in hun geheel mogen worden weg
gelaten en in films geen coupures mogen worden aange
bracht dan in het buitenlands journaal en in het Nederlands
journaal voor zover op de keuringskaart niet staat aan
gegeven, dat een bepaald onderdeel onverkort dient te
worden vertoond, maar dat dit zijn aansprakelijkheid voor
het gebeurde geenszins vermindert, dragende immers de
houder der bioscoopvergunning onder meer op grond van
artikel 7 der Bioscoopwet en artikel 42 van het Bioscoop-
besluit de verantwoordelijkheid voor de exploitatie;
dat dus moet worden vastgesteld, dat de heer Klabou
is te kort geschoten in het naleven van de Bioscoopwet,
ongeacht, dat door eigenmachtig couperen de waarde en de
betekenis van het filmwerk als zodanig kan worden ge
schaad en ongewenste consequenties kan hebben voor het
verdere roulement van de film;
dat derhalve de heer Klabou hierdoor gehandeld heeft
in strijd met de algemene belangen en de waardigheid van
het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf, waardoor de goede
naam van dit bedrijf in gevaar is gebracht, weshalve tegen
hem de straf van waarschuwing dient te worden uitgespro
ken. Bij het bepalen van de strafmaat is tevens in aan
merking genomen dat het voor de eerste keer is dat op
grond van artikel 15 der Statuten tegen de heer Klabou
is opgetreden.
De RAAD VAN BEROEP (TWEEDE KAMER) van
de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft de volgende arbi
trale vonnisen gewezen:
In zake:
MOTION PICTURE EXPORT ASSOCIATION
(NETHERLANDS) INC., gevestigd te New York en
kantoor houdende aan de Keizersgracht 698, Amsterdam,
appellante, oorspronkelijk gedaagde, en
N.V. FILMFABRIEK POLYGOON, gevestigd aan de
Koudenhorn 8 te Haarlem, geïntimeerde oorspronkelijk
eiseres.
De Raad van Beroep (Tweede Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, ingevolge de Statuten en het Ar
bitrage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen
als arbitrage-college voor de beslechting van geschillen in
tweede en hoogste instantie tussen leden van de Neder
landsche Bioscoop-Bond.
IN AANMERKING NEMENDE:
het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Ge
schillen (Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond, gewezen op 29 November 1948, van welk vonnis de
beslissing luidt:
„VERBIEDT gedaagde de opnamen uit haar journaal,
dat op 27 Augustus 1948 is verschenen, waarvan de
auteursrechten bij eiseres berusten, te vertonen of te doen
of laten vertonen, zulks op straffe van een dwangsom
van 1000,voor iedere vertoning die na de laatste
middagvoorstelling op Maandag 30 Augustus 1948 mocht
plaats vinden;
VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs
van kwijting aan eiseres te betalen een schadevergoeding
ten bedrage van f 6.500,(vijf en zestighonderd gulden);
VEROORDEELT gedaagde tot afgifte ter vernietiging
aan eiseres van alle uitgebrachte copieën, blue prints en/of
duplicaat-negatieven der onderwerpelijke opnamen voor
zover deze zich in Nederland bevinden;
VEROORDEELT gedaagde tot betaling van de ge-
schilkosten, bedragende 100,(honderd gulden)."
IN AANMERKING NEMENDE VOORTS:
dat appellante bij request d.d. 10 December 1948 beroep
heeft aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie
van Geschillen (Tweede Kamer) d.d. 29 November 1948.
van welk request aan dit vennis afschrift is gehecht en
hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast;
dat de Raad met inachtneming van de daarvoor regle
mentair gestelde termijn partijen heeft opgeroepen tot
zijn zitting op Dinsdag 22 Februari 1949 op het Bureau
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2
te Amsterdam, ten einde haar in de gelegenheid te stellen
haar wederzijdse standpunten nader mondeling toe te
lichten;
dat aldaar zijn verschenen: Mr. W. de Gavere, rechts
kundig raadsman van appellante en de heer B. D. Ochse,
gemachtigde van geïntimeerde;
dat Mr. W. de Gavere namens appellante in hoofdzaak
heeft verklaard, dat appellante in de eerste plaats bezwaar
heeft tegen het vennis van de Commissie van Geschillen
voor wat betreft het bedrag van de schadevergoeding; dat
als door de N.V. Polygoon geleden schade slechts kan
worden vastgesteld het bedrag, dat deze N.V. zou hebben
ontvangen, wanneer zij de betrokken opnamen normaal
aan de M.P.E.A. zou hebben verhuurd; dat Polygoon
dit als basis voor de schadevergoeding ook aanvaardt
blijkens de verklaring van de heer Ochse voor de Com
missie van Geschillen (vonnis blz. 5); dat appellante der
halve in haar beroepschrift heeft aangeboden als schade
vergoeding te betalen d.i. 1/s van de opbrengst
van het M.P.E.A.-journaal gedurende een gehele ver
toningsweek; dat hij de gedachtengang van de Commissie
van Geschillen bij de vaststelling van het schadebedrag
onjuist acht en dat hij niet begrijpt wat de schade, die
appellante zich heeft bespaard, te maken heeft met de
schadevergoeding aan geïntimeerde, aangezien het hier
toch gaat om de schade, die geïntimeerde beweert te heb
ben geleden; dat het systeem van de Commissie van Ge
schillen zijns inziens door de Raad nooit gesanctionneerd
kan worden; dat kortom appellante's voornaamste grief is,
dat de Commissie van Geschillen verder is gegaan dan
geïntimeerde te kennen heeft gegeven te willen gaan; dat
overigens het bedrag van hoger is zoals uit
de cijfers blijkt dan 1/:>, van de werkelijke inkomsten,
die appellante uit de vertoningen gedurende 3^2 dag met
het onderhavige journaal heeft gehad en die in totaal
bedragen, doch dat appellante aan het oorspron
kelijk in eerste instantie genoemde bedrag, hetwelk begroot
was, wil vasthouden; dat appellante in de tweede plaats
bezwaar heeft tegen het vonnis van de Commissie van
Geschillen voor wat betreft de veroordeling tot afgifte
ter vernietiging aan geïntimeerde van alle uitgebrachte
copieën, blue prints en/of duplicaat-negatieven der onder
werpelijke opnamen voor zover deze zich in Nederland
bevinden, waarbij spreker voor alles wil opmerken, dat
hij dit punt niet als zeer gewichtig beschouwt; dat geïnti-
meerde's eis, afgifte ter vernietiging zonder eerst beslag
te hebben laten leggen, niet gebaseerd is op de Auteurs
wet (zie artikel 28); dat volgens dit artikel eerst beslag
had moeten worden gelegd en daarna cf afgifte of ver
nietiging had kunnen worden gevorderd; dat de eis tot
vernietiging alleen dan kan, wanneer vaststaat wat ver
nietigd moet worden; dat de vordering van geïntimeerde