31 in mindering komt, resterende waarvan eiseresses aandeel 65% bedraagt, of wel dat op laatstgenoemd bedrag in mindering komen de bedragen van en tezamen zijnde de door eiseres niet betwiste aftrek voor het niet gedekte deel der garantiesommen van enige films, zodat voor eiseres resteert dat echter de vordering van 5 rentevergoeding onge grond moet worden geacht, aangezien zulk een vordering niet steunt op enige bepaling der desbetreffende licentie overeenkomsten noch op enigerlei in de filmhandel be staande usance; dat gedaagdes stelling, dat ook het niet gedekte ge deelte van de garantiesom der film „Rembrandt" moet worden afgetrokken, geen steun vindt in de desbetref fende licentie-overeenkomst en overigens gedaagde niet heeft aangetoond, dat het aan eiseres of Lcndon Films te wijten zou zijn, dat zij deze film na de oorlog niet opnieuw in exploitatie heeft kunnen nemen; dat uit het vorenstaande volgt, dat eiseresses eerste vor dering tot een bedrag van f gegrond moet worden geacht en dat gedaagde moet worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen het toegewezen bedrag van dat eveneens gegrond zijnde namelijk in overeenstem ming met de desbetreffende contracten geacht moet worden eiseresses tweede vordering betreffende het accoun tantsonderzoek en dat gedaagde derhalve moet worden veroordeeld cm aan de accountant W. Langelaar of het accountantskantoor Loyens en Volkmaars (naar keuze van eiseres) beiden te Amsterdam of diens gemachtigde telkens op, eerste aanvrage binnen drie dagen ter inzage te stel len alle boeken, bescheiden, correspondentie en bewijs stukken, door bedoelde accountant van node geacht, ten einde een door hem gewaarmerkte afrekening te kunnen verstrekken van de resultaten behaald door gedaagde bij de exploitatie der 8 films, waarop het geschil betrekking heeft, gedurende de periode van 4 Mei 1945 tot 21 October 1948; dat eiseresses vordering om de kosten v?n dit accoun tantsonderzoek ten laste van gedaagde te brengen niet voor toewijzing vatbaar is, aangezien in de betrokken licentiecontracten het recht van boekonderzoek wel wordt toegekend, doch daarbij niet wordt vermeld dat gedaagde zulks zou moeten bekostigen; dat de door eiseres met het oog op het accountants onderzoek gevorderde dwanqsom ongegrond moet worden geacht, daar er geen aanleiding bestaat om van gedaagde weigering van dit onderzoek te verwachten en overigens de Commissie zo nodig gebruik kan maken van haar be voegdheid tot het toepassen van sancties; dat niet voor toewijzing vatbaar is eiseresses vordering tot uitlevering van copieën der onderhavige films, zijnde deze reeds vernietigd, zij het dat op gedaagde uiteraard de plicht rust van deze vernietiging aan eiseres het bewijs te leveren; dat gedaagde moet worden veroordeeld in de geschil- kosten, die met het oog op de omvang van het geschil zijn bepaald op f 300. RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk be wijs van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van f VEROORDEELT gedaagde om aan de accountant W. Langelaar te Amsterdam of diens gemachtigde, dan wel aan het Accountantskantoor Loyens en Volkmaars eveneens te Amsterdam of diens gemachtigde, zulks naar keuze van eiseres, telkens op eerste aanvrage binnen drie dagen in zage te geven van alle boeken, bescheiden, correspondentie en andere door bedoelde accountant of diens gemachtigde noodzakelijk geachte bewijsstukken, waaruit deze een gewaarmerkte afrekening kan samenstellen betreffende de resultaten door gedaagde in de periode van 4 Mei 1945 tot 2Ï October 1948 be|faald met de films: „Scarlet Pim pernel", „Things to come", „Return of the Scarlet Pim pernel", „Elephant Boy", „Knight without Armour", „Fare- well again", „The Drum" en „The divorce of Lady X": VEROORDEELT gedaagde om aan eiseres het bewijs te leveren, dat alle copieën van voormele films zijn ver nietigd; ONTZEGT eiseres haar vordering a. om gedaagde te veroordelen to betaling van 5 rente over het toegewezen bedrag; b. tot vaststelling van een dwangsom ad 500.voor iedere dag, dat niet of niet naar behoren wordt vol daan aan de veroordeling tot het toestaan ener accountantscontrole; c. cm gedaagde te veroordelen tot betaling der kosten verbonden aan bovenbedoeld accoutantsonderzoek; VEROORDEELT gedaagde in de kosten dezer arbitrage, bedragende 300.(drie honderd gulden). Aldus gewezen te Amsterdam op 9 Februari 1949. o In zake: LOET C. BARNSTIJNS FILMINDUSTRIE NV., ge vestigd te 's-Gravenhage en kantoorhoudende aan de Van Alkmadelaan 7 aldaar, eiseres, en FILMVERHUURKANTOOR NEDERLAND N.V., ge vestigd te Amsterdam en kantoorhoudende aan de Hcbbe- mastraat 20, aldaar, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, enz. enz. IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request d.d. 13 Januari 1949 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op Woensdaq, 9 Februari 1949 ten kan tore van de Nederlandsche Bioscoop-Bond aan de Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn de heer Loet C. Barnstijn, directeur van eiseres en de heren J. de Wilde en Mr. R. H. Dijkstra resp. directeur en rechtskundig adviseur van gedaagde; dat Mr. R. H. Dijkstra namens gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat destijds naar aanleiding van een aan bieding van London Films is geïnformeerd of eiseres rechten deed gelden op de hervertoning van de films ..The Drum", „Elephant Boy" en „The Divorce of Lady X"; dat dit voor eerstgenoemde film wel en voor de beide andere niet het geval bleek te zijn, weshalve de zoge naamde tweede monopcolrechten voor de eerstqenoemde film niet zijn gekocht doch die der beide andere films wel; dat laatstbedoelde films ook niet voorkomen in de destijds door de Bond uitgegeven lijst van oude films waarop de diverse filmverhuurders rechten deden gelden; dat voorts de exploitatierechten voor de films „Elephant Boy" en „The Divorce of Lady X" slechts voor drie jaren aan eiseres zijn verleend ingaande volgens eiseres resp. op 21 Mei 1937 en 18 Mei 1939; dat naar de mening van gedaagde deze data de zogenaamde „release-dates" zijn en niet de data waarop de eerste copieën zijn geleverd; dat afgezien hiervan de licentie-rechten voor eerstgenoemde film dus expireerden op 21 Mei 1940 en voor laatstgenoemde op

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 33