31
en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de Neder-
landsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de
Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn
onderworpen aan de Bondsarbitraae, zoals die is geregeld
in dat arbitrage-reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavige geschil kennis te nem'en en daarin uitspraak te
doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn
voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder-
landsche Bioscoop-Bond;
dat nedaagde het geschil over de copie der film „Inter
mezzo" blijkens haar brief van 17 Juli 1947 heeft afgewik
keld en het ter zake gevorderde bedrag heeft voldaan;
dat wat ook waar moge zijn van gedaagdes beweringen om
trent wanprestatie van de zijde van eiseres, in ieder geval
het geschil daarover met gedaagdes brief van 17 Juli 1947
in der minne tussen partijen is opgelost en gedaagde daar
mede haar recht om zich op deze vermeende wanprestatie te
beroepen heeft verbruikt;
dat hierin de directie-wisselino, die zich bij gedaagde sinds
dien heeft voltrokken, geen wijziging kan brengen zijnde door
gedaagde niet betwist, dat haar vroegere directrice bevoegd
was tot het ondertekenen van de brief van 17 Juli en tot
het verlenen van opdracht voor het doen van de daarin aan
geduide betaling;
dat eiseresses vordering ad. ter zake van de film
„Intermezzo" derhalve gegrond moet worden geacht;
dat gedaagdes stelling, dat de copie van de film „Merijntje
Gijzen's Jeugd" tegen de prijs van het verbruikte onbelichte
filmmateriaal zou worden geleverd steunt op haar brief van
11 December 1947 gericht aan eiseres en overigens gemoti
veerd moet worden geacht door de omstandigheden, welke
zich met betrekking tot het verstrekken van de vervaardi-
gingsopdracht hebben voorgedaan;
dat eiseres dan ook ten onrechte een bedrag van
voor de copie van de film „Merijntje Gijzen's Jeugd" in
rekening heeft gebracht, hebbende zij slechts te vorderen
(2801 maal 0.1275, vermeerderd met 3% „Verschnitt" ge
baseerd op de door eiseres genoemde materiaalprijs van
0,1275 per meter;
dat uit het vorenstaande volgt dat eiseresses vordering
ad ter zake van de film „Merijntje Gijzen's Jeugd"
slechts voor een bedrag van verminderd
met als zijnde reeds door gedaagde voldaan) ge
grond moet worden geacht;
dat mitsdien eiseresses vordering ter zake van de film
„Intermezzo" geheel en die ter zake van de film „Merijntje
Gijzen's Jeugd" slechts gedeeltelijk moet worden toegewezen
en gedaagde moet worden veroordeeld om aan eiseres te
betalen en is tezamen
dat de geschilkosten gezien de omvang dezer zaak zijn
bepaald op 50. en dat deze met het oog op de gedeelte
lijke toewijzing van eiresesses vordering voor 4/5 door ge
daagde en voor 1/5 gedeelte door eiseres behoren te worden
gedragen;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde tot betaling aan eiseres tegen
behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad f
VEROORDEELT gedaagde tot betaling van ƒ40.— ge
schilkosten.
VEROORDEELT eiseres 'tot betaling van 10.— geschil-
kosten.
Aldus gewezen te Amsterdam op 11 Juli 1949.
In zake:
N.V. METRO GOLDWYN MAYER FILMMAAT
SCHAPPIJ, gevestigd te Amsterdam en domicilie gekozen
hebbend ten kantore van Mr. R. H. Dijkstra, Johannes Ver
meerstraat 15 te Amsterdam, eiseres, en
COMMANDITAIRE VENNOOTSCHAP R.E.M.A., ge
vestigd te Amsterdam en kantoor houdende aan de Kalver-
straat 226 aldaar, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het
Arbitrage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen
als arbitragecollege voor de beslechting onder meer van ge
schillen tussen leden van de Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request d.d. 11 Juli 1949 een geschil contra
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, waarvan een afschrift
aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier
te zijn ingelast; dat de Commissie partijen heeft opgeroepen
tot haar zitting gehouden op Vrijdag 22 Juli 1949 op het
Bondsbureau te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn de heren S. Moses, directeur
van eiseres, en Mr. R. H. Dijkstra, rechtskundig raadsman
van eiseres, alsmede de heer B. W. G. van Royen, beherend
vennoot van gedaagde;
dat de heer B. W. G. van Royen namens gedaagde in
hoofdzaak heeft verklaard:
„De aanspraak van Rema is gegrond op de contracten
2449 en 2514, die zijn ingegaan op 28 Juli 1939 en ge
tekend op 6 October 1939. Deze contracten liepen resp.
vanaf 1 October 1939 en 15 Juli 1939 en eindigden beide
op 31 December 1940. In deze contracten is opgenomen
een „Garbo-picture"; dat was en is de film „Ninotchka".
Deze film heeft vanaf 22 Maart 1940 in het Alhambra
Theater te Amsterdam en aansluitend tot 4 Juli 1940 in
de Corso te Amsterdam gelopen.
Daarmede was dus de z.g. eerste vertoning door Alham
bra en Corso na ongeveer 3 maanden draaien vrijwillig
geëindigd. Toen was dus de beurt aan de Rema. Door het
daarop uitgevaardigde verbod door de Duitsers werden
Amerikaanse en Engelse films, dus ook „Ninotchka",
verboden. De rechten van deze film bleven dus sluimeren.
Thans, nu de Metro tot vertoning van deze film wil
overgaan, claimt Rema zijn rechten ingevolge artikel 5
van het bekende Lissim-Bond-memorandum. Rema heeft
nu de eerste rechten op vertoning dezer film. Deze rech
ten kunnen niet door Metro op goede gronden betwist
worden. Het staat als een paal boven water, dat uitslui
tend door de oorlog Rema deze film niet kon vertonen.
Hieruit volgt dus vanzelfsprekend, dat, zodra de Metro
deze film wederom vrijwillig brengt, zij verplicht is eerst
haar verplichtingen dienaangaande ten volle na te komen.
Het is m.i. bedroevend en beschamend, dat een firma
van de standing der Metro Goldwyn Mayer ten be
hoeve van een andere reflectant, thans aan haar con
tractuele verplichtingen tracht te ontkomen.
Nu zou ik gaarne ingaan op de nadere instructie op
pagina 1 van de brief der Metro aan de Commissie van
Geschillen d.d. 11 Juli 1949:
Ie. Deze opvatting is geheel in strijd met de waarheid.
Het gaat hier wel degelijk om een hervatting van de
vertoning van een film, in aansluiting op de oor-
lcgsonderbreking in Nederland; z.g. re-issue kan
alleen plaatsvinden als een film geheel is uitgerou-
leerd en er dus geen vertonings-contracten meer be
staan. Of dit nu na 4 jaar of na 10 jaar plaats
vindt, verandert niets daaraan.
De Metro heeft thans in re-issue uitgebracht de film
„The Great Waltz". Deze film was ook in het
Rema-contract. Maar de Rema heeft deze film in al
haar navertoningen voor de oorlog gedraaid. Zij
heeft dan ook geen rechten meer op deze film en is
de Metro geheel vrij tot vertoning van de z.g.
re-issue.