Jaarlijkse Algemene Ledenvergadering
16
HOEWEL reed'; in een beknopt verslagje
melding is gemaakt van de op 24 April
j.1. te Amsterdam gehouden jaarvergade
ring, hechten wij er aan te dezer piaatse
ondanks de vertraging in de verschij
ning van het Bondsorgaan uitvoeriger op d
voor de leden belangrijke gebeurtenis terug t<
komen.
Blijkens de presentielijst waren in deze veri
dering 370 van de bijna 600 aangesloten zal
vertegenwoordigd.
Nadat de Bondsvoorzitter de aanwezigen w
kom had geheten, verhieven de leden zich op zijn
verzoek van hun zetels om in een ogenblik van
stilte hulde te brengen aan de nagedachtenis van
de leden, die sedert de vorige algemene verga
dering van 6 Februari waren overleden, namelijk
Mevrouw B. Chermoek-Lifschutz, exploitante v
enige bioscopen te Amsterdam en Rotterdam, de
heer L. Wille, exploitant van de Luxor Biosco
te Zaltbommel en de heer Eichwald, exploitant
van het City Theater te Zeist.
Hierna verkreeg de heer Joh. Miedema het
woord, die daarvan gebruik maakte om te me
moreren, dat in begin April de echtgenote van
de Bondsvoorzitter, Mevrouw M. P. M. Vermin,
was overleden, waarbij hij mede namens de ver
gadering woorden van deelneming sprak met het
verlies, dat de Voorzitter had getroffen.
De leden eerden de nagedachtenis van Mevr.
Vermin door staande opnieuw een ogenblik stille
in acht te nemen.
Nadat de Bondsvoorzitter voor deze geste zijn
dank had betuigd, hield hij de volgende toe
spraak:
Rede van de Bondsvoorzitter
„Dames en heren,
wat het afgelopen jaar betreft, hierover b
ik U wel geen nader overzicht te geven, aangezien
dit uitvoerig gememoreerd is in het verslag, dat
U de vorige week is toegezonden.
Er zal U uit gebleken zijn, dat wij over gebrek
aan werk niet te klagen hebben gehad. liet zijn
vooral de volgende problemen, die ons hebben
beziggehouden:
De lasten op ons bedrijf, nieuwe beperkingen in
de vorm van een nieuwe Bioscoopwet, de televisie
en de concurrentieverhoudingen in ons bedrijf.
Met de belastingkwestie staat het thans zo, dat
de betrokken Minister, namelijk de Minister van
Binnenlandse Zaken, nagenoeg over alle gege
vens beschikt, welke hij van ons verlangde. Het
hten is nu op de beslissing, die, hoe zij ook
■qe uitvallen, naar ons is verzekerd, in de loop
van de eerstkomende maanden in ieder geval
centraal genomen zal worden. Daarna zullen wij
ons andermaa'1 over dit voor ons belangrijke
vraagstuk hebben te beraden.
Ik kan hier nog aan toevoegen, dat inmiddels,
hetzij door onze organisatie, hetzij met steun van
de organisatie, hetzij door de exploitanten zelve
rechtstreeks, in een honderdtal gemeenten de be
lasting aanzienlijk is verlaagd, in het algemeen
tot 20 Hoe belangrijk dit voor de betrokkenen
ook moge zijn, ik voel er niets voor om met het
getal honderd te suggereren, dat er op het ge
bied van de vermakeJijkheidsbelasting al zoveel
bereikt zou zijn. Wanneer ik namelijk de omzet
van al de betrokken zaken bij elkaar tel, betekent
deze slechts een betrekkelijk klein deel van de
totale omzet en niemand zal beweren, dat de
economie van ons bedrijf door de kleine gemeen
ten bepaald wordt.
Zolang de grote gemeenten, waar toch in het
algemeen onze films gemaakt en gebroken wor
den, niet overstag zijn gegaan, zolang zal er op
het belastingterrein nog niets zijn bereikt.
Ook omtrent de gang van zaken met betrek
king tot de Bioscoopwet bent U uitvoerig inge
licht. Het nieuwe ontwerp betekent voor ons
nieuwe beperkingen en verplichtingen. Wij heb
ben ons daaromtrent in een persoonlijk onderhoud
met een groot aantal leden van de Tweede Kn~
mer verstaan. Het feit, dat het verslag van het
afdelingsonderzoek der Kamer zolang op zich
laat wachten, wijst er op, dat de ontvangst van
het ontwerp niet bepaald "gunstig is.
Het ware te wensen, dat de nieuwe regeling,
waaraan blijkbaar niemand behoefte gevoelt,
waarvan althans niemand begrijpt, dat zij ooit
ontworpen is, door de Minister zal worden terug
genomen. Naar mijn mening loopt dit ontwerp
heer de feiten en achter de tijdsomstandigheden
aan.
Het zal U duidelijk zijn, dat een probleem als
de televisie, hetwelk U ongetwijfeld ailen bezig
houdt, ook voor het Hoofdbestuur een punt van
bestudering is geweest, waarbij het op loffelijke
wijze geassisteerd is door de Televisiecommissie.
Wij dienen ons te realiseren, dat de techni
sche ontwikkeling niet tegen te houden is. Wij
hebben slechts te bezien waar en welke onze
plaats is in het kader van deze ontwikkeling en
wat deze ontwikkeling voor ons bedrijf heeft te
betekenen.
Tot nu toe en dat was het enige wat we