29
wondering uit de brief van Mr. Van Staay van 21 Decem
ber gelezen. Daarin staat, dat het Hof alleen zou hebben
beslist, dat partijen geacht worden te zijn overeengekomen
de licentievraag aan de gewone rechter voor te leggen,
maar dat dit niets uitstaande heeft met kwesties, die over
het octrooirecht zelf zouden rijzen. De zaak is echter precies
omgekeerd. Het Hof stelt, dat de octrooikwestie volgens de
gemaakte afspraak aan de burgerlijke rechter ter beoorde
ling dient te worden voorgelegd en dit houdt in, dat ook
eventuele geschillen over licenties, die immers uit het oc
trooi voortvloeiden, daar onder begrepen zijn. In het arrest
van het Hof te 's-Gravenhage komt immers onder meer de
passage voor: .,Dat op grond van de geproduceerde brie
ven van 25 October 1947, 28 October 1947, 30 October
1947 en 31 October 1947 in onderling verband en samen
hang moet worden aangenomen, dat partijen door middel
van hare rechtskundige raadslieden overeengekomen zijn
het geschil, dat tussen haar bestond (zij het dat ook anderen
daarbij betrokken waren) met betrekking tot de rechten op
het Nederlands octrooi nr. 41883 te doen berechten door de
gewone rechter en wel door de Arrondissementsrechtbank
te 's-Gravenhage; dat nu het geschil omtrent de licentie
verlening ter zake van dit octrooi, gelijk reeds overwogen,
in wezen geen ander geschil is dan het eerder genoemde;
dat de overeenkomst tussen partijen de geïntimeerden geen
vrijheid biedt een vordering tot licentieverlening ca. in te
stellen bij de Commissie van Geschillen van de Nederland-
sche Bioscoop-Bond."
Het Hof heeft dus aangenomen, dat partijen zijn over
eengekomen de patentvraag aan de burgerlijke rechter voor
te leggen en desondanks vordert Ideaal Film nu de helft
van dit patent. Ik vind dit nog directer dan haar oorspron
kelijke vordering, die alleen ging om een gratis licentie.
Thans is er sprake van een recht, dat Ideaal Film op het
patent zelf meent te kunnen pretenderen en ik stel mij op het
standpunt, dat dit zeer zeker onder bovenbedoelde afspraak
zal vallen, waardoor de Commissie zich dus onbevoegd zal
moeten verklaren. Natuurlijk kan zij hierin met mij ver
schillen, doch ik vrees, dat de geschiedenis zich dan zal
herhalen, waarmede niemand gediend is."
dat Dr. Mr. Van Staay namens eiseres vervolgens in
hoofdzaak verklaard heeft:
,,Uit de overwegingen van het Hof te 's-Gravenhage valt
op te maken, dat het meent, dat de eis van Ideaal Film
steunt op de rechten, die Kagansky ter zake zou hebben
verworven. Aannemende, dat er tussen partijen een over
eenkomst is gemaakt om de patentskwestie aan de burger
lijke rechter voor te leggen, dan was er toch in ieder geval
nog geen sprake van de kwestie Maclean, die thans in het
geding is gebracht. De vraag rijst daarom, hoe het mo
gelijk is, dat iets zou zijn overeengekomen wat nog niet
aan de orde was. Dit is het kardinale punt, omdat het hier
gaat om een vordering, die wordt ontleend aan de rechten
van de heer Vilcsinszky. Ik ben er van overtuigd, dat ook
de rechter mij in deze redenering zal volgen. Bovendien kan
ik desgewenst te dezer zake nog getuigen bijbrengen en wel
Mr. Jongbloed en Mr. Lipp, die beiden tegenwoordig zijn
geweest tijdens de besprekingen, toen de vermeende afspraak
of overeenkomst moet zijn tot stand gekomen. De zaak
Maclean is eerst veel later aan de orde gekomen."
dat Mr. Dijkstra namens gedaagde hierop in hoofdzaak
geantwoord heeft:
„Ik heb nimmer verklaard, dat de overeenkomst waarom
het hier gaat zou inhouden, dat ook de kwestie Maclean
voor de burgerlijke rechter zou moeten worden uitgevochten.
Ik releveer hierbij, dat, nadat door partij Haghe Film de
bekende circulaire was uitgezonden omtrent haar rechten
op bepaalde patenten, als gevolg daarvan een conferentie
tussen partijen heeft plaatsgevonden met het doel tot een
minnelijke regeling te geraken. Dit mislukte echter en er is
toen beslist, dat een procedure aanhangig zou worden ge
maakt, ten einde door de rechter te laten uitmaken aan wie
de rechten op het Hruska-patent toekwamen. De vraag was
toen nog slechts wie de procedure zou aanspannen. Zoals
bekend, werd het in onderling overleg beter geacht deze
ingewikkelde materie niet aan de Bondsarbitrage voor te
leggen, omdat daarbij niet-leden waren betrokken en men
moeilijkheden ten aanzien van de bevoegdheid der arbitrale
colleges wilde vermijden. Afgesproken werd ten slotte, dat
Kagansky en Ideaal Film tezamen een procedure aanhangig
zouden maken over het octrooirecht subsidair de licentie
kwestie. Beweerd werd namelijk, dat Kagansky de licentie
houder zou zijn en het is toch wel vreemd op deze bewe
ring thans terug te komen door te zeggen, dat men zelf de
reenten op de helft van het octrooi bezit. Het is nu een
maal zeer ongebruikelijk, dat men plotseling van zijn oor
spronkelijke hoofdstelling afstapt. Het Hof heeft nu eenmaal
vastgesteld, dat er een overeenkomst is tot stand gekomen
en zal, gezien zijn beslissing, zeker niet accepteren, dat
een van de partijen in een nieuwe procedure over dezelfde
zaak plotseling op haar vroegere beweringen terug komt."
dat de heer Lipp namens eiseres in hoofdzaak verklaard
heeft:
„Ik heb de bespreking, waarop Mr. Dijkstra zoeven heeft
gedoeld, in mijn kwaliteit van octrooigemachtigde van Ka
gansky bijgewoond. Mr. Van Staay trad toen reeds op als
juridisch adviseur. Ik kan het partij Haghe Film niet
kwalijk nemen, dat zij uit de bespreking, die toen heeft
plaatsgevonden, andere gevolgtrekkingen maakt dan Ideaal
Film en bijvoorbeeld steeds stelt, dat Ideaal Film en Ka
gansky één pot nat zou zijn. Voor partij Ideaal Film is
dit zeker niet het geval. Afgesproken is ten slotte, dat de
patentkwestie Kagansky/Haghe Film voor de rechtbank te
Den Haag zou worden gebracht. De verklaringen, die dien
aangaande door mij en Mr. Jongbloed zijn afgelegd, bevin
den zich onder de stukken van het eerste geschil. Aan het
eind van de bespreking in kwestie is in een soort resumé
nog eens gerecapituleerd wat precies was afgesproken en
daarbij is door mij gestipuleerd, dat dus Kagansky en Haghe
Film de zaak voor de rechter zouden uitvechten, doch dat
Ideaal Film zich het recht voorbehield haar belangen voor
ieder gewenst forum te brengen.
Verder kan ik ter ondersteuning van mijn standpunt me
dedelen, dat er later een vergadering van commissarissen
van Ideaal Film heeft plaatsgevonden, waarin uitdrukkelijk
is verklaard, dat Ideaal Film in de desbetreffende bespre
king over de patentkwestie niet was vertegenwoordigd. Later
is ter zake van de veronderstelde overeenkomst nog ge
correspondeerd, doch deze correspondentie was niet bedoeld
om later voor het gerecht als bewijsmateriaal te dienen."
dat Mr. Dijkstra namens gedaagde hierop in hoofdzaak
heeft geantwoord:
„Het heeft weinig zin op deze wijze voort te gaan. Het
Hof te 's-Gravenhage heeft uitgemaakt, dat er tussen par
tijen een overeenkomst is gemaakt en hier is thans niet meer
aan te tornen. Overigens ben ik het met de stelling van de
tegenpartij niet eens en ik kan de Commissie slechts in
overweging geven de desbetreffende correspondentie, die
zich bij de stukken van het vorige geschil bevindt door te
lezen, waarna ook zij ongetwijfeld tot de conclusie zal komen,
dat er bepaalde afspraken moeten zijn gemaakt. De stelling
van de heer Lipp, dat Ideaal Film niets met de procedure
te doen zou hebben, vind ik erg naief, indien men bedenkt,
dat zij. tezamen met Kagansky. Haghe Film heeft gedag
vaard."
dat de heer Lipp namens eiseres vervolgens in hoofdzaak
verklaard heeft:
„Dat is gebeurd met het oog op een schadevergoeding,
waarop Ideaal Film recht meende te hebben."
dat Mr. Dijkstra namens gedaagde ten slotte verklaard
heeft:
„Ik vraag acte van deze verklaring van de heer Lipp,
aangezien eerder is gesteld, dat de procedure liep over het
octrooi en thans weer wordt gesproken van een schade
vergoeding."