J-fET ONTWERP
Bezwaren van de Kamer tegen net ontwerp
1
NA een uitstel van verscheidene maanden
is thans verschenen het Voorlopig Verslag
over het ontwerp Film- en Bioscoopwet.
Het verslag is vastgesteld op 3 Juli j.1. en
getekend door de Kamerleden Nolte, Tuin,
Ten Hagen, Terpstra en Verkerk.
Algemene beschouwingen
Vele leden achtten dit wetsontwerp van groot
belang, zowel om de materie, waarop het betrek
king heeft, als wegens de maatregelen, die de Rege
ring in verband daarmede voorstelt. Het is juist,
dat het filmwezen zich in de laatste decennia sterk
heeft uitgebreid. Vooral het vertonen van films
buiten de bioscooptheaters, zowel door particulieren
als door organisaties, vindt in de tegenwoordige tijd
op grote schaal plaats. Dit feit, alsmede de grote,
ja wellicht overwegende plaats, die de film in het
ontspanningsleven van de tegenwoordige maat
schappij inneemt, vragen van de Overheid op dit
stuk een bijzondere waakzaamheid. De leden, hier
aan het woord, waren van oordeel, dat door de
voorgestelde maatregelen beter dan tot nog toe van
Overheidswege zal kunnen worden toegezien op de
eisen, die de veiligheid, gezondheid, openbare orde
en zedelijkheid aan het vertonen van films behoren
te stellen. Intussen juichten zij toe, dat het optreden
van de Overheid ten aanzien van het filmwezen,
rechtstreeks gezien, van negatieve aard blijft. Wèl
meenden zij, dat de Overheid mede tot taak heeft
de krachten in de vrije maatschappij, die op het hier
bestreken gebied positief werkzaam zijn, te stimule
ren en te steunen.
Waren deze leden derhalve overtuigd van de
noodzaak ener nieuwe regeling, op een drietal pun
ten ontmoette deze wetsvoordracht bij hen ernstige
bedenkingen.
In de eerste plaats was het hun opgevallen, dat
de wet ook van toepassing zal zijn bij filmvertonin
gen in besloten gezelschappen van meer dan 25 per
sonen. Dit is, vergeleken bij de bestaande toestand,
een ingrijpende verandering, die, naar de mening
dezer leden, te ver gaat en die huns inziens een
ongemotiveerde afwijking inhoudt van wat de Com
missie-Sassen ten deze heeft voorgesteld.
Voorts hadden zij bezwaar tegen het feit, dat bij
de nakeuring in een film zal kunnen worden ge
knipt. Dit zal aanleiding geven tot een verwarren
de verscheidenheid van versies van dezelfde film
in onderscheiden gedeelten van ons land.
In de deide plaats wordt, terwijl bij de keuring
van films naar hun mening terecht wordt
uitgegaan van negatieve criteria, kennelijk een posi
tief criterium ingevoerd in artikel 10, lid 1, sub a.
De daar gebruikte formulering „bepaaldelijk voor
kinderen beneden de leeftijd van veertien jaren"
houdt toch een geschiktheidsverklaring en dus een
positieve norm in. Zij achtten dit bedenkelijk. Meer
gevoelden deze leden voor het standpunt van de
Commissie-Sassen, die een algemeen verbod voor
het bezoeken van films door kinderen zou willen
invoeren. Met toepassing van de artikelen 19, 20 en
21 van het voorstel zou men dan aan vrije orga
nisaties kunnen overlaten om speciale kindervoor
stellingen te organiseren of films naar positieve
normen voor kinderen te keuren.
Verschillende andere leden sloten zich bij deze
laatste opmerking aan. Zij wezen erop, dat de Re
gering dit verbod voor kinderen mogelijk wil maken
door toepassing van het derde lid van artikel 15,
maar dit kan alleen als er een gemeentelijke nakeu
ring bestaat. Zij drongen daarom eveneens aan op
overneming van het voorstel der Commissie-Sassen.
Vele leden, die erkenden, dat de bestaande
Bioscoopwet niet vrij van gebreken is, betwijfelden
intussen of deze wel van dusdanige importantie
zijn, dat zij voldoende motief vormen voor de in
diening van een zo ingrijpend wetsontwerp als het
onderhavige. Zij vroegen zich af, of met voldoende
kracht is gepoogd de aan de dag tredende bezwa
ren te ondervangen. In de toelichting vindt men
daaromtrent geen afdoend antwoord. Wanneer
klachten worden vernomen, is op zijn minst een uit
voerige documentatie met betrekking tot de aard
en de omvang daarvan noodzakelijk, terwijl ook zoü
moeten worden aangegeven, waar deze klachten
Film- en Bioscoopwet