D
in onderdelen gewijzigd wordt. Zij zou alsdan
telkens opnieuw ter keuring moeten worden aan
geboden. Wat moet een buitenlandse geleerde
doen. die hier een klein aantal wetenschappelijke
voordrachten komt houden, te verduidelijken
door een meegebrachte film? Hij zal de film ten
minste enige weken tevoren moeten inzenden, ten
einde zich te verzekeren van de vergunningen,
die hij nodig heeft.
Wat voor wetenschappelijke films geldt, geldt
ook voor filmvertoningen door scholen, door reis-
en andere verenigingen, w.o. organisaties, die
zich de bestrijding van het bioscoopgevaar ten
doel stellen (sic!), door Kerken en andere orga
nisaties. De leden hier aan het woord waren van
oordeel, dat artikel 13, derde lid, en artikel 18
niet voldoende aan deze bezwaren tegemoet
komen, zoals de toelichting stelt. Vooreerst toch
is men daarbij afhankelijk van het inzicht van de
betrokken Minister, die bovendien aan de ont
heffing (artikel 18, lid 1) voorwaarden kan ver
binden. Doch ook al is de Minister vrijgevig op
dit gebied, dan nog blijft het gevaar voor een
onacceptabele inmenging door de nakeuring onver
minderd bestaan. De ontduiking, die het hier voor
gestelde met zich mede zal brengen, moet uit een
oogunt van eerbied voor de wet bepaald bedenke
lijk worden geacht. Ook zal de centrale commissie,
wanneer zij haar werk goed wil doen, een drie- of
vierploegenstelsel moeten invoeren. Deze leden
vroegen zich af of en, zo ja, in welke mate er op
dit gebied misbruiken bestaan, ten gevolge waar
van vertoning van smalfilms in besloten gezelschap
pen in tegenstelling met toneel- en andere voor
stellingen aan zo rigoreuze voorwaarden dient
te worden verworpen.
De vele andere leden, die in de aanhef van hun
aanvankelijke instemming met dit wetsontwerp
hadden doen blijken, wilden tegenover dit onder
deel van dit voorstel ondanks hun ernstige beden
kingen hun houding nog niet definitief bepalen. Er
kunnen zich, zo meenden zij, situaties voordoen of
praktijken hebben ontwikkeld, die uit een oogpunt
van handhaving van de openbare orde of de goede
zeden niet kunnen worden getolereerd. De Rege
ring deelt ter zake op blz. 6 van de Memorie van
Toelichting mede, dat ,,het kwaad" in 1948 op
nieuw de kop opstak. Zij spraken de wens uit, dat
de Regering niet in gebreke zal blijven de noodzaak
n»IIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIMIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllllllllllllllIimilllllllllll
„De film houdt de jongens af van kattekwaad, de
mannen uit de kroeg en de meisjes van de straat."
(Magistrates' Association f
Memorandum aan de Home Office
Committee on Children and the 1
Cinema. London. October 1943. f
1 punt 5). 1
1 ImmuuniHiiiiiimiimiimiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimimiiiii
iiiiiiiiiiiiiimimiiiim
van haar voorstel, dat stringenter is dan dat van de
Commissie-Sassen, nader aan te tonen. Een beslo
ten gezelschap kan, aldus deze leden, 10 of 20,
maar ook 800 personen omvatten. Dat in het laat
ste geval ontduiking van de wettelijke voorschriften
bedenkelijk kan zijn, achtten zij niet uitgesloten. Het
voorstel van de Commissie-Sassen limiteerde de be
slotenheid tot 50 personen, waardoor b.v. het be
zwaar, aan een vertoning in een familiekring ver
bonden, praktisch zou zijn ondervangen. Uitge
breide inlichtingen op dit stuk zouden algemeen
bijzonder op prijs worden gesteld.
De gemeentelijke nakeuring. Coupurerecht
Vele leden hadden tegen de nakeuring, zoals die
in de bestaande wet is vervat, overwegende bezwa
ren; a fortiori konden zij zich niet verenigen met
de uitbreiding er van in dit voorstel.
Verschillende leden merkten in dit verband op,
dat het recht van de Overheid op filmkeuring met
betrekking tot de openbare orde en zedelijkheid in
beginsel vrij algemeen erkend wordt. Men kan zich
daarbij echter de vraag stellen of deze openbare
orde en zedelijkheid moeten worden gezien in lan
delijk verband dan wel plaatselijk of streeksgewijs.
De beantwoording van deze vraag komt, zo meen
den deze leden, neer op een beoordeling van de
wenselijkheid en van de praktische uitvoerbaarheid
van een nakeuring. De leden hier aan het woord nu
waren van mening, dat, vooraleer men over be
doelde wenselijkheid discussieert, voorop dient te
worden gesteld, dat naast de verscheidenheid ook
de zeer wezenlijke éénheid, welke de Nederlanders
tezamen vormen, tot haar recht dient te komen. In
dit licht bezien, zal in ieder geval de mogelijkheid
moeten bestaan, dat een film, die de ene Nederlan
der in een bepaalde plaats kan zien, ook voor een
andere Nederlander in een andere plaats moet kun
nen worden vertoond. Dit betekent dus een nood
zakelijke aanvulling van een gemeentelijke nakeu
ring met een ruime mogelijkheid voor het vertonen
van niet (na)gekeurde films in besloten gezelschap.
Het voorstel nu opent de mogelijkheid daartoe niet.
Voorts, zo vervolgden deze leden hun betoog,
moet de uitwerking van de nakeuringsregeling in
ieder geval democratisch verantwoord zijn. Dit is
naar hun opvatting niet het geval, wanneer deze kan
worden opgedragen aan lichamen als b.v. een par
ticuliere filmkeuringsorganisatie met een bepaalde
kleur. In dat geval wordt nl. de keuringscommissie
niet samengesteld met medewerking van de plaat
selijke minderheden, die daarin ook niet vertegen
woordigd zijn. Dit nu is juist een van de wezens
trekken van de democratie: al beslist de meerder
heid, de minderheid heeft een uitgebreid recht van
medespreken. Juist in ons land met zijn grote ver
scheidenheid is een dergelijk overleg met betrek
king tot het vertonen van films van grote betekenis
om te voorkomen, dat minderheden zich in haar