10 D D D D en, zo ja, waarom behoeft dan slechts afschrift der verordening aan de Minister te worden ge zonden? Ware het niet wenselijk, dat de goedkeuring door de Kroon wordt vereist? Tevens drongen deze leden er op aan, dat het via een overgangs bepaling mogelijk wordt gemaakt, dat het bedrijfs leven de gelegenheid krijgt zich gedurende een periode van b.v. 5 jaar, aan eventuele nieuwe eisen aan te passen. Nog vroegen zij, of het niet wenselijk zou zijn, dat ook ten aanzien van het bepaalde in lid 5 uniforme maxima worden voor geschreven. Vele andere leden hadden bedenkingen tegen het voorgestelde in lid 1. Aldus wordt op de ge meenten een zekere verantwoordelijkheid gelegd voor alle mogelijkheden, welke zich op de ver- toningsplaatsen kunnen voordoen. Dit heeft uiter aard tot gevolg, dat naar een perfectionisme wordt gestreefd, en dat tal van bepalingen wor den uitgevonden, welke op zich zelf verdedig baar, doch feitelijk onnodig zijn. De film als cul tuuruiting mag niet in een dergelijk keurslijf wor den besloten, waar in andere gevallen, ook al hebben deze met cultuur niets te maken, volledige vrijheid bestaat. Deze leden wezen voorts nog op het gevaar, dat de gemeentelijke verordening aldus praktiscn het vertonen van films, anders dan in huiselijke kring voor ten hoogste 25 personen, onmogelijk kan maken, doordat geen enkele localiteit ter plaatse aan de gestelde en op zich zelf niet on redelijke eisen voldoet. Hiertegen is zelfs geen hogere voorziening mogelijk. Ook de opzet van dit artikel is juridisch wei nig elegant. De strekking is het stellen van eisen aan de plaats van vertoning, maar in het vierde lid wordt bepaald, dat vergunning ook kan worden gewei gerd om redenen, die met de plaats als zodanig niets te maken hebben. Vele leden achtten het onjuist, dat voor ver gunning overeenkomstig het vijfde lid betaling kan worden geëist. Tegenover dit niet noemens waardig financieel voordeel betekent deze moge lijkheid, naast de heffing van rechten voor keu- „Would-be-hervormers, op zoek naar gemakkelijke oplossingen, beschouwen de film als de voornaamste oorzaak van plichtverzuim, misdaad en dronkenschap. Maar dit zijn symptomen van sociale en individuele pathologie, met een ingewikkelde geschiedenis." (Dr. Hortense Powdermaker, anthropologe, Queens College: Annals 1 of American Academy of Political and Social Science, November 1947, p. 80). ring en nakeuring, nog ongeacht de eventuele vermakelijkheidsbelasting, een ernstige belemme ring voor de ontplooiing van het smalfilmwezen, alsook van het verenigingsleven. Artikel 4. Dit artikel biedt slechts een theore tische waarborg tegen willekeur, doch mist prak tische betekenis. Het biedt geen uitkomst bij wei gering van de vergunning wegens strijd met de bepalingen van de verordening, ook al hebben deze voor het bepaalde geval totaal geen zin. In de gevallen, dat men incidenteel in een be paalde bijeenkomst een film wil vertonen, heeft het kunnen instellen van de hier geregelde zwaar wichtige en tijdrovende beroepsprocedure geen praktische betekenis. Waarom bepaalt lid 4, dat Gedeputeerde Sta ten opnieuw uitspraak moeten doen? Waarom doet de Kroon dit niet zelf? Artikel 5, Is de redactie van dit artikel wel juist? Gezegd wordt, dat burgemeester en wethouders aan de houder van een vergunning schriftelijk bericht zenden, als zij van oordeel zijn, dat de door hen aan de vergunning verbonden voor waarden dienen te worden gewijzigd. Moet niet in plaats van een oordeel een besluit schriftelijk worden medegedeeld? Staat ook beroep open tegen de in lid 1 be doelde wijzigingen? Artikel 6. Gevraagd werd, waarom tegen de schriftelijke waarschuwing van B. en W. geen beroep mogelijk is. Zelfs is niet voorgeschreven, dat de houder van de vergunning moet worden gehoord. Een en ander schijnt van belang met het oog op het bepaalde in artikel 7, leden 1 en 4. Artikel 7. Moeten in verband met het bepaalde in lid 1 van dit artikel de woorden in de vijfde regel van lid 2: „de waarschuwing, bedoeld in artikel 6 niet vervallen? Artikel 10. Opgemerkt werd, dat de norm hier wel wat verscholen staat, anders dan in artikel 16 van de Bioscoopwet. Verzocht werd voorts om een duidelijke uit eenzetting der Regering omtr(ent het begrip: „openbare orde". Wordt hier bedoeld de feite lijke of de normatieve openbare orde (denk aan de film: „Het ijzeren gordijn")? Met enige verwondering hadden vele leden kennis genomen van het voorgestelde onder lid la. De formulering: „bepaaldelijk toelaten" kan h.i. niets anders betekenen dan aanbevelen en hiermede verloochent de Overheid dan het cri terium van de negatieve keuringsnorm, m.a.w. van Overheidswege worden dergelijke films als te zijn bij uitstek geschikte kinderfilms aanbevolen, hetgeen inhoudt, dat de Overheid de verantwoor delijkheid voor deze films geheel op zich neemt. Deze leden waren van oordeel, dat de Overheid hiermede haar terrein overschrijdt, en dat een UII!lll!lllllllllllllilHIIII!lll!llllll[lli:illll!IIIIIIIIIIIIMI!llllllllllllllllllllllllllllll!llllllll!llillllll!llllllllllllll!llllllllll!!l!llllllllllllllllll

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1950 | | pagina 11