H geen sprake, maar dat gemis iheeft de film met de schrijftaal gemeen". Hier bedoelt de auteur dan toch vermoedelijk de stomme film, nademaal in de geluidsfilm wèl gesproken wordt of althans gesproken kan worden. Op pag. 17 stelt de auteur, dat de film beter dan de taal (de gewone taal, zegt hij) in staat is, bepaalde taalfuncties te vervullen. Deze uit spraak herinnert aan zovele andere, waarin film- fanatici te kennen geven, dat de film zowat alles voor heeft op de taal. Welnu, de film heeft niets voor op de taal, behalve in onderdelen, waar weer tegenover staat, dat de taal een en ander voor heeft op de film, zodat de harmonie prachtig her steld is. Waar het op aan komt, is het talent waarmede de film of de taal gebruikt wordt en beide instrumenten worden, zonder één enkele uitzondering of vernuftig of niet vernuftig ge bruikt, tot in het eenvoudigste gesprek toe. Waar om zou, zoals elders beweerd wordt, de film, wat haar mededelingsfuncties aangaat, effectiever zijn dan het gewone, niet-overdrachtelijke woord. Dit geldt alleen voor het gewone, niet-overdrachte lijke filmbeeld. Maar overigens: de muzikaliteit van het woord of beter van de woordgroepen, is voor zover het ondergetekende betreft, nog altijd van vrij wat glorieuzere magie geweest dan de fraaiste filmrythmen vermochten te bewerken. Dat kan aan ondergetekende liggen, maar juist omdat het niet aan de film-zelf ligt, gaat de stel ling niet op. Dit zijn slechts enkele voorbeelden, voor uit breiding vatbaar. We zouden die uitbreidingen kunnen vinden daar waar Dr. Peters de z.g. syntaxis van de film behandelt, een term, die hij gerust gebruiken mag, mits hij ook hier over drachtelijk denkt. Het feit, dat men van een ,,film- zin" kan spreken, betekent niets meer dan het feit, dat de musicologen van een ,,Satz" reppen. Er zijn namelijk in letterlijk alle kunstvormen over eenkomsten te vinden, zelfs tussen de kunstvor men toneel" en ,,film", die overigens vrij v/at verder van elkaar staan dan film en muziek met name. Maar het kan niet onze bedoeling zijn alle door dr. Peters behandelde onderwerpen uitvoerig te bespreken. Daarom nog enkele losse opmerkingen. Ten eerste maakt de literatuurlijst, door Dr. Peters in zijn proefschrift opgenomen, een zo overda dige indruk, dat men er aan gaat twijfelen, of hij al die werken heeft bestudeerd. Bovendien ontbreken er enkele, die zeker niet hadden mogen ontbreken, b.v. ,,De absolute film" van Ter Braak, ,,Film gestern, heute und morgen" van Richter en ,,Der Kampf um den Film" van Rich ter, een boek, dat nij blijkbaar niet eens van naam kent. Ten tweede lijken de afbeeldingen met uitzondering van de geslaagde keuze uit De Regenboog vrij willekeurig gekozen. Ten derde werkt de heer Peters met te weinig voorbeelden, die de continuïteit van de filmontwikkeling zou den kunnen vertegenwoordigen. En tenslotte hebben we terloops een paar zinnen aangestreept, die een linguist niet over zijn kant had mogen laten gaan. Hier zijn ze: ,,Van huis uit eer linguist dan psycholoog, kon de opvatting van de film als een taal, door Mor ris in de hand gewerkt, ons ook gemakkelijker binnenvoeren in de filmproblematiek". Hier wordt niet gesproken over de linguist Morris, maar over de linguist „Opvatting". Voorts op pag. 20: Zittend in een stilstaande trein, schijnt het ons toeHier staat niet te lezen, dat wij in de trein zitten, maar dat „Het" in de trein zit. Ook deze voorbeelden zijn voor uitbreiding vat baar. Ze zijn alle het gevolg van een enigszins duistere schrijfmethode, die de man van de weten schap zich niet straffeloos veroorloven kan. Bij al deze critiek is het mij nochtans een be hoefte, Dr. Peters te complimenteren met de ar beid, die hij heeft verricht. Hij moet, dunkt mij, zijn beweringen nog waar maken en dat zal hem moeite kosten. Hij behoort het alsnog aan te durven, zijn oorspronkelijke ondertitel te her stellen. Maar hij heeft een berg werk verzet en een standpunt aangedurfd, dat door anderen slechts terloops of althans minder uitvoerig is behandeld. Hij heeft dus nogmaals de film bin nengeleid in de aandacht van de universiteit, niet helemaal met succes, maar toch wel met vrij moedigheid. A. VAN DOMBURG. AANMELDING LIDMAATSCHAP Voor het lidmaatschap hebben zich aange meld: de heer B. A. Holtslag te Ulft, die de per manente bioscoop Luxor te Ulft gaat exploiteren; de heer A. B. M. van Royen te Amsterdam, die een permanente bioscoop gaat exploiteren in Theater De La Mar, aldaar; de heer W. J. van Kessel Jr. te Maasbracht, die een permanente bioscoop gaat exploiteren te Vlijmen. LIQUIDATIE WAARBORGSOM In verband met de liquidatie van de door Mevrouw B. Chermoek-Lifschutz bij de Bond ge deponeerde waarborgsom worden de leden uitge nodigd eventuele vorderingen op Mevrouw Cher- moek binnen acht dagen na het verschijnen van deze publicatie schriftelijk bij het Bondsbureau in te dienen.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1950 | | pagina 15