22
dat Mr. Peters namiens gedaagden hierna aan de Com
missie op verzoek van de Voorzitter heeft overgelegd een
fotocopie van de overeenkomst, die op of omstreeks 31
Januari 1950 tussen de gedaagden en het Nederlands Be-
heersinstituut en Mr. W. de Gavere, als bestuurder van de
N.V. Ufa-Tobis, is aangegaan, daarbij verzoekende dit
contract niet aan eiseres ter inzage te verstrekken, aange
zien gedaagden er bezwaar tegen hebben, dat eiseres ken
nis neemt van de commerciële condities dier overeenkomst;
dat Mr. N. W. de Grooth namens eiseres in hoofdzaak
verklaard heeft:
Ik geef toe, dat in de jurisprudentie Oostenrijk als
vijandelijk gebied in de zin van het Besluit E. 133 wordt
beschouwd, al heb ik persoonlijk te dezer zake een
andere opvatting. Ik heb reeds eerder een afschrift van
het zoeven overgelegde contract gevraagd, maar dat
is mij geweigerd. Eiseres heeft de rechten op de film
,,Bel Ami" verworven van een Zwitserse maatschappij,
aan wie de Amerikaanse bezettingsautoriteiten in Oosten
rijk deze rechten hadden overgedragen. Aan de bevoegd
heid der Bondsarbitrage kan niet getwijfeld worden.
Beide partijen pretenderen rechten op dezelfde film te
bezitten; zij zijn beiden lid van de Bond en dus is
de Bondsarbitrage bevoegd het onderhavig geschil te
beslechten. Het Beheersinstituut heeft alle rechten op
Duitse en Oostenrijkse films voor zich opgeëist en tegen
partij heeft thans deze rechten contractueel overgenomen,
inclusief het standpunt dat het Beheersinstituut ten aan
zien van het vijandelijk vermogen inneemt. Hieraan wil
de tegenpartij de conclusie verbinden, dat een eventueel
geschil het Beheersinstituut regardeert. Dit is niet juist,
de tegenpartij heeft de rechten van het Beheersinstituut
overgenomen en het onderwerpelijk geschil is derhalve
tegen deze partij gericht. Wat het geschil zelf betreft
vraagt eiseres zich af of de auteursrechten, waarover
dit geschil handelt, vallen onder het Besluit Vijandelijk
Vermogen. Zij geeft toe, dat dit het geval zou zijn,
indien van de betrokken films nog lopende rechten in
Nederland aanwezig zouden zijn. Dit is echter niet het
geval en ook ten tijde van het van kracht worden van
het Besluit Vijandelijk Vermogen waren er in Nederland
geen rechten meer op de film ,,Bel Ami". Deze rechten
berustten in Wenen en werden van daaruit via de
Amerikaanse Militaire Autoriteiten naar Zwitserland
verkocht. Het Beheersinstituut tracht nu ten dienste van
de Staatskas een ingewikkelde constructie op te bou
wen, waardoor zij de onderwerpelijke rechten aan zich
zou kunnen trekken, doch net zo min als de Nederlandse
Staat beslag kan legqen op de gouden sigarettenkoker,
die Willy Forst in Wenen bij zich draagt, kunnen de
rechten op de film ,,Bel Ami" worden opgeëist. Het
Advies van Dr. Hirsch Ballin komt hierop in grote
lijnen neer. Dr. Hirsch Ballin concludeert verder nog tot
een zeker verbodsrecht, doch indien iemand geen exploi
tatierechten heeft, kan evenmin van zulk een verbods
recht gebruik worden gemaakt. Vast staat voorts, dat
eiseres buiten Nederland algemeen als rechthebbende
op de onderhavige film wordt erkend. De tegenpartij
pretendeert eveneens rechten, doch beschikt niet over een
copie en zal die buiten Nederland ook niet kunnen ver
krijgen, nu eiseres de film ,,Bel Ami" voor Nederland
heeft gecontracteerd. Dr. Hirsch Ballin verdiept zich
overigens nog in diverse moeilijke vragen van privaat
rechtelijke aard, doch deze kunnen hier gevoegelijk bui
ten beschouwing blijven, omdat deze commissie niet op
juridische gronden oordeelt, doch als goede mannen
naar billijkheid.
De billijkheid in dit geschil zie ik als volgt:
1. Eiseres heeft de vertoningsrechten van de film ,,Bel
Ami" in Zwitserland gekocht en daarvoor van de
Deviezenafdeling van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond het noodzakelijke fiat ontvangen. Er zijn ver
volgens de nodige kosten gemaakt om de film te
gaan uitbrengen en nu komen er enkele andere leden
van de Bond, die zeggen alle rechten op de oude
Duitse en Oostenrijkse films te hebben, waardoor
eiseres de film in kwestie niet in exploitatie zou mogen
nemen. Dit moet onbillijk worden genoemd.
2. Gedaagden zouden, in de vorm van een soort onder
onsje, van het Beheersinstituut de rechten op alle
oude Duitse en Oostenrijkse films hebben overgeno
men. Afgezien van het feit, dat het Beheersinstituut
de voorgeschreven weg had dienen te volgen door
de vermeende beschikLare rechten op bedoelde films
openbaar aan belangstellenden aan te bieden, levert
deze overdracht het gevaar op, dat enkele leden
van de Bond plotseling de beschikking over een groot
aantal oude films zullen krijgen. Ik geloof, dat zulks
in strijd is met de goede gang van zaken in het
bioscoopbedrijf in Nederland en evenzeer met de
billijkheid tussen de leden onderling. Enkele leden
zouden hierdoor immers met uitschakeling van hun
collega s practisch voor niets in het bezit van een
groot aantal films komen en daarmede de markt
overstromen.
Resumerende kom ik tot de conclusie, dat eiseresses
vordering behoort te worden toegewezen, omdat:
a. eiseres in tegenstelling tot gedaagden aantoonbare
rechten op de film „Bel Ami" heeft;
b. uit een oogpunt van billijkheid haar vordering even
zeer voor toewijzing in aanmerking komt.
dat de Voorzitter van de Commissie aan Mr. Peters hier
na heeft gevraagd zich in zijn repliek op het betoog van
Mr. de Grooth te beperken tot de bevoegdheidsvraag waar
na de Commissie zich op dit punt zal beraden.
dat Mr. Peters namens gedaagden hierop in hoofdzaak
heeft verklaard:
Het gaat hier om de vraag, of de auteursrechten op
films, die destijds territoriaal in Nederiand aanweziq waren
en die een object van vermogen konden vormen, als vijan
delijk vermogen dienen te worden beschouwd. Het Be
heersinstituut is degene, die in eerste instantie bevoegd
is deze vraag te beantwoorden. Is iemand het met een
door het Beheersinstituut op dit punt genomen besluit
niet eens, dan staat volgens artikel 43 van het Besluit
Vijandelijk Vermogen beroep open bij de Raad voor het
Rechtsherstel. In dit geval is dus een speciale procedure
voorgeschreven en ik blijf er daarom bij, dat de Com
missie van Geschillen niet bevoegd is ter zake een uit
spraak te doen;
dat de Commissie zich vervolgens in Raadkamer heeft
begeven;
dat de Secretaris der Commissie partijen daarna op ver
zoek van de Voorzitter van de volgende beslissing der Com
missie in kennis heeft gesteld:
1. De Commissie acht zich bevoegd om van het onder
werpelijk geschil kennis te nemen en daarin uitspraak
te doen.
2. Alvorens in staat te zijn een oordeel over het geschil
uit te spreken heeft de Commissie nadere inlichtingen
nodig verband houdende met artikel 1 derde lid van het
overgelegde contract tussen gedaagden en het Beheers
instituut, te weten:
a. of de film „Bel Ami" door gedaagden is „gekozen"
en of daarvan mededeling is gedaan aan het Be
heersinstituut;
b. heeft het Beheersinstituut 'gecontroleerd of deze film
onder zijn beheer valt en zo ja, waar blijkt dit uit.
(De eerste drie alinea's van het voornoemde contract
luiden:
„Het Nederlands Beheersinstituut draagt aan film
verhuurders over het uitsluitende recht films al"