24
GELAST GEDAAGDEN binnen veertien dagen na dag
tekening dezes aan de Commissie en eiseres schriftelijk ken
nis te geven: 1. of het Nederlands Beheersinstituut gecon
troleerd heeft of de auteursrechten der film „Bel Ami" onder
zijn beheer vallen; 2. of dit Instituut al dan niet het stand
punt inneemt, dat de auteursrechten van voormelde film on
der zijn beheer vallen (zo mogelijk onder toevoeging van
een afschrift van een schriftelijke verklaring van het Insti
tuut).
GELAST EISERES, indien zij van gedaagden kennis
krijgt van het standpunt van het Beheersinstituut indien
dit althans inhoudt, dat auteursrechten van de film ,,Bel
Ami" onder het beheer van het Instituut vallen binnen
acht dagen daarna aan de Commissie en de gedaagden
schriftelijk kennis te geven, of zij van de uitspraak van het
Beheersinstituut al dan niet in beroep zal gaan bij de Af
deling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel en
zo zij beroep wenst aan te tekenen, dat te doen uiterlijk
binnen twee weken na ontvangst van voormelde kennisge
ving van gedaagden nopens het standpunt van het Beheers
instituut in zake de film ,,Bel Ami";
GELAST EISERES ten slotte de beslissing in beroep van
de Afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsher
stel zo spoedig mogelijk, nadat die zal zijn gewezen, in af
schrift toe te zenden aan de Commissie en aan gedaagden;
Behoudt zich de uitspraak over de arbitragekosten voor
tot haar eindvonnis.
Aldus gewezen te Amsterdam op
28 April 1950.
De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (EERSTE
KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft voorts
de volgende arbitrale vonnissen gewezen:
In zake:
N.V. MONOPOLE FILM, gevestigd te Amsterdam en
kantoor houdende aldaar aan de Nes 23,
eiseres, en
de heer D. BRUIN Jr., exploitant van de Bioscoop Bad
hotel, wonende te Vlieland, Dorpsstraat
A 129, aldaar, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het
Arbitrage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen
als arbitrage-college voor de beslechting onder meer van
geschillen tussen leden van de Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij reguest d.d. 16 Maart 1950 een geschil
.contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, waarvan afschrift
aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier
te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar
zitting, gehouden op Woensdag 24 Mei 1950 op het Bonds
bureau te Amsterdam;
dat aldaar is verschenen de heer P. L. Ooms Sr., bedrijfs
leider van eiseres;
dat gedaagde niet is verschenen en evenmin de tegen hem
ingestelde vordering heeft betwist;
dat de heer P. L. Ooms, namens eiseres, in hoofdzaak
heeft verklaard, dat eiseres aan het door haar ingediende
gedocumenteerde reguest niets heeft toe te voegen, zij het
dat de zeven brieven die zij in de periode van October 1949
tot 6 Maart 1950 aan gedaagde heeft gericht met het doel
de openstaande vordering ad te incasseren, allen
onbeantwoord zijn gebleven;
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Sta
tuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden
van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke
rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die
is geregeld in dat arbitrage-reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn
voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder
landsche Bioscoop-Bond;
dat gedaagde generlei verweer ter kennis van de Com
missie heeft gebracht en dat de ingestelde vordering mede
op grond van de door eiseres ingezonden bescheiden aan de
Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat voorts uit de overgelegde bescheiden alsmede uit de
namens eiseres ter zitting afgelegde verklaring is gebleken,
dat gedaagde heeft verzuimd de burgerlijke beleefdheid in
acht te nemen om op de zeven brieven die hem door eiseres
zijn geschreven met het doel haar vordering in der minne te
incasseren, ten minste te antwoorden;
dat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen eiseresses
vordering behoort te worden toegewezen en gedaagde moet
worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag
ad f alsmede tot betaling van de geschilkosten, welke
zijn bepaald op 50.
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs
van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van 80.39
alsmede tot betaling van de geschilkosten, bedragende
50.(aan het Secretariaat van de Commissie van Ge
schillen);
VERSTAAT dat bovengenoemde bedragen zullen moeten
worden voldaan vóór of uiterlijk op 9 Juni 1950 en dat, in
dien gedaagde hiermede in gebreke zou blijven, zonder ver
dere aanmaning de straf van boycot, overeenkomstig het be
paalde in artikel 18 B van het Arbitrage-Bondsreglement
te zijnen name zal worden uitgevaardigd.
Aldus gewezen te Amsterdam op
24 Mei 1950.
-O-
In zake:
FIRMA L. B. KAGENAAR, gevestigd te Utrecht, en kan
toor houdende aldaar aan de Jekerstraat 82,
eiseres, en
FIRMA J. P. J. M. VAN BREEMEN H, VAN OVER-
BEEK, exploitante van de Bioscoop ,,De
Zwaan", wonende te Oirschot, A 410, ge
daagden.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het
Arbitrage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen
als arbitrage-college voor de beslechting onder meer van
geschillen tussen leden en donateurs van de Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request d.d. 16 Maart 1950, aangevuld bij
schrijven d.d. 24 Maart 1950 een geschil contra gedaagde
heeft aanhangig gemaakt, waarvan afschrift aan dit vonnis
is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zit
ting gehouden op Woensdag 24 Mei 1950 op het Bonds
bureau te Amsterdam;
dat aldaar is verschenen de heer G. Dijksman, gemach
tigde van eiseres;
dat gedaagde niet is verschenen en evenmin de tegen haar
ingestelde vordering heeft betwist;
dat de heer G. Dijksman, namens eiseres, in hoofdzaak
heeft verklaard, dat de koolspitsen waarover dit geschil han
delt door gedaagde bij schrijven d.d. 17 September 1948,