Gedachtenwisseling tussen Minister en Kamer inzake net Regeringsbeleid ten aanzien van Verslag van de Commissie voor het Onderwijs I OP 21 Juli j.1. is verschenen het verslag van de vaste Commissie voor het Onderwijs omtrent het overleg be treffende het Regeringsbeleid ten aanzien van kunst en cultuur. Bij de openbare behandeling van de Rijksbe groting voor 1950 in de Tweede Kamer is door de President der Kamer de suggestie gedaan om die onderwerpen, welke wegens de drastische spreektijdbeperking niet voldoende tot hun recht konden komen, op een later tijdstip aan een spe ciale bespreking te onderwerpen. Ten aanzien van hoofdstuk VI der begroting heeft dit gelijk door de President in de vergadering der Kamer van 14 December 1949 werd medege deeld er toe geleid, dat tussen de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en de Kamer is overeengekomen over de navolgen de vraagstukken alsnog in het openbaar met de bewindsman van gedachten te wisselen: lo. de positie van het hoger onderwijs; 2o. kunst en cultuur, eventueel inclusief de vorming buiten schoolverband, en 3o. het verband tussen industrialisatie en het onderwijs. De vaste Commissie voor het Onderwijs, waarin zitting hebben de Kamerleden Tilanus, Terpstra, Van Sleen, Fortanier-De Wit, Stokman, Peters en Gortzak, heeft zich beraden over de vraag, welke van de drie genoemde punten als eerste in discussie ware te brengen en op welke wijze de openbare behandeling diende te worden voorbe reid. In overleg met de Minister heeft de com missie de keuze doen vallen op liet tweede punt, zonder daarbij evenwel de vraagstukken van de vorminq buiten schoolverband te betrekken. Ter inleiding der discussie heeft zij aan de bewinds man een reeks vragen voorgelegd, welke de Mi nister in een aan de commissie gericht schrijven heeft beantwoord. Daar deze uiteenzettingen over kunst en cul tuur en in het bijzonder over de taak welke de Overheid ten aanzien daarvan heeft voor allen, die werkzaam zijn in het culturele bedrijf (film, toneel, muziek, lectuur, radio enz.) van prin cipiële betekenis zijn, laten wij hier ter oriën^ tering van onze leden een uittreksel van dit verslag volgen, bevattende bedoelde vragen en antwoorden, alsmede de beschouwingen, opmer kingen of nadere vragen, waartoe de antwoorden van de bewindsman in het midden der commissie aanleiding hebben gegeven, en tenslotte de be antwoording door de Minister van enkele nadere vragen. De commissie heeft er behoefte aan gevoeld, haar erkentelijkheid uit te spreken voor de uit voerigheid, waarmede de Minister op haar vra gen is ingegaan, daarbij aantekenende, dat deze waardering intussen niet betekent, dat al haar leden steeds de opvattingen van de bewindsman onderschrijven of door de antwoorden in alle op zichten bevredigd zijn. In hoeverre bij de be spreking van deze antwoorden reeds van een afwijkend inzicht werd blijk gegeven of behoefte gevoeld werd aan nadere verduidelijking of in lichtingen, zal bij de behandeling der afzonder lijke punten aan het licht treden. Overheid en cultuur a. Vraag. Welke taak heeft de Overheid ten aanzien van de cultuur? Antwoord» Overeenkomstig de gestelde vragen wordt cultuur hieronder genomen in de zin van artistieke cultuur. KUNST EN CULTUUR

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1950 | | pagina 2