UITSPRAKEN GEMENGDE COMMISSIE
VAN GESCHILLEN
34
De GEMENGDE COMMISSIE VAN GESCHILLEN
van de Nederlandse Bioscoop-Bond en de Nederlandsche
Vereeniging van Bioscoopreclame-Exploitanten heeft de
volgende arbitrale vonnissen
gewezen:
In zake:
N.V. SUCCES TOONFILM, gevestigd te Amsterdam
en kantoorhoudende aldaar aan het Rokin 97, eiseres, en
N.V. CEFIMA, gevestigd te Amsterdam en kantoorhou
dende aldaar aan de N.Z. Voorburgwal 278—280, ge
daagde.
De Gemengde Commissie van Geschillen van de Neder
landsche Bioscoop-Bond en de Nederlandsche Vereeniging
van Bioscoopreclame-Exploitanten, volgens de arbitrage
overeenkomst, aangegaan tussen deze beide rechtspersoon
lijkheid bezittende verenigingen, benoemd en aangewezen
voor de beslechting van alle geschillen tussen leden van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond en van de Nederlandsche
Vereeniging van Bioscoopreclame-Exploitanten;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request d.d. 25 November 1949 een
geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, welk
request als volgt luidt:
,,De Firma Cefima-Film. kantoorhoudende te Amster
dam. N.Z. Voorburgwal 278/280, heeft in de jaren
1948 en 1949 een reclamefilm van Lux-Toiletzeep in
circulatie gebracht, in welke film delen uit de film
„Laughing Lady" voorkwamen.
Daar wij de rechten van de film „Laughing Lady"
hebben, schreven wij Cefima-Film op 10 Oct. '49 een
aangetekend schrijven, waarin wij hen verboden hebben
de film verder in circulatie te brengen. Tevens verzoch
ten wij hen ons voor de reeds gegeven vertoningen
10.per vertoning te betalen.
De Firma Cefima-Film weigert deze betaling echter
en weigert bovendien de film uit de circulatie te nemen.
Wij verzoeken U beleefd de Firma Cefima-Film aan
de Geschillencommissie te laten verklaren hoeveel ver
toningen er van deze reclamefilm geweest zijn en tevens
deze Firma Cefima-Film te laten veroordelen tot een
betaling van 10.per vertoning."
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar
zitting gehouden op Maandag 8 Mei 1950 op het Bureau
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2
te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn E. Alter, gemachtigde van eise
res, en G. J. M. Wolfs, bedrijfsleider van gedaagde, Mr.
J. Wolterbeek, rechtskundig raadsman van gedaagde, en Mr.
Ch. W. Zeijlstra van de N.V. Lintas, eveneens adviseur van
gedaagde;
dat de heer E. Alter namens eiseres aan de Commissie
heeft overgelegd:
Ie. de overeenkomst van Anglo-American Film Corporation
Ltd. te Londen met Ralph Minden Films te Amsterdam d.d
22 Juli 1946, waarbij ,,the exclusive right and license to
exhibit" voor Nederland voor een periode van vijf jaar
voor alle films „released" ir. het jaar 1946 door Anglo
American Film Corperation, w.o. de film „Laughing Lady'
aan Ralph Minden Films zijn overgedragen;
2e. een overeenkomst tussen Ralph Minden Films te Am
sterdam en eiseres, waarbij dezelfde rechten o.a. van de
film „Laughing Lady" aan eiseres zijn afgestaan;
3e. een „exhibitors' campaign book", waaruit blijkt, dat de
wereld-distributie-rechten van genoemde film zijn afgestaan
aan Anglo-American Film Corporation Ltd.;
4e. een „press sheet", waaruit hetzelfde blijkt;
dat de heer G. J. M. Wolfs namens gedaagde in antwoord
op een vraag van de Voorzitter der Commissie heeft mede
gedeeld, dat de reclamefilm in kwestie op 22 April 1949
in roulatie is gebracht;
dat de Voorzitter der Commissie de opmerking heeft ge
maakt, dat de eerste brief van eiseres, waarin bezwaar is
gemaakt tegen de vertoning van de reclamefilm, gedateerd
is 10 October 1949 en dat hij heeft gevraagd of er een
verklaring is voor het belangrijke tijdsverschil tussen de
datum, waarop de reclamefilm is uitgebracht en de datum,
waarop eiseres haar bezwaren aan gedaagde heeft kenbaar
gemaakt;
dat de heer Alter namens eiseres hierop in hoofdzaak heeft
verklaard, dat hij het antwoord op de vraag van de Voor
zitter moet schuldig blijven; dat het naar zijn mening
ook weinig ter zake doet, aangezien het hier in de eerste
plaats gaat om het principe; dat hij aan de hand van de
overgelegde stukken heeft aangetoond, dat eiseres de uit
sluitende licentiehoudster voor Nederland van de film
„Laughing Lady" is; dat eiseres gedaagde er op opmerkzaam
heeft gemaakt, dat zij door het vertonen van de reclamefilm
inbreuk heeft gemankt op de rechten van eiseres en dat
gedaagde, wier goede trouw niet in twijfel behoeft te
worden getrokken, in gebreke is gebleven voor de ver
toning der film te betalen; dat gedaagde weliswaar het
standpunt inneemt, dat de producent van de film „Laughing
Lady", British National Films Ltd., geen bezwaar heeft
gemaakt tegen de vertoning van de reclamefilm, doch dat
dit geenszins impliceert, dat gedaagde nu ook gerechtigd
zou zijn om zonder toestemming van eiseres het filmpje
in Nederland te doen vertonen;
dat de Voorzitter der Commissie hierop gevraagd heeft op
welke wijze eiseres is gekomen tot haar vordering van
10.per vertoning;
dat de heer Alter namens eiseres daarop geantwoord heeft,
dat hem dit niet bekend is en dat hij voorshands moet aan
nemen, dat dit bedrag een slag in de lucht is geweest;
dat de Voorzitter der Commissie voorts gevraagd heeft
of bioscoopexploitanten geweigerd hebben de film „Laughing
Lady" te vertonen, omdat enkele opnamen daaruit reeds
voorkwamen in het eerder vertoonde reclamefilmpje van
Lintas;
dat de heer Alter namens eiseres daarop geantwoord heeft,
dat hem dit niet bekend is;
dat de heer G. J. M. Wolfs namens gedaagde in antwoord
op een desbetreffende vraag van de Voorzitter in hoofdzaak
heeft verklaard, dat de reclamefilm in kwestie 65 meter
lang is en dat deze film door gedaagde in opdracht van
Lintas in de bioscopen is vertoond; dat gedaagde niet ge
weten heeft, dat bepaalde scènes, die in de reclamefilm
voorkomen afkomstig waren van de film „Laughing Lady",
totdat zij daarvan door eiseres op de hoogte was gebracht;
dat de film daarna niet meer is vertoond;
dat Mr. Ch. W. Zeijlstra namens gedaagde in hoofdzaak
heeft verklaard, dat Lever Brothers over de gehele wereld
reclame maakt voor het artikel Lux Toiletzeep; dat dit een
wereldmerk is en dat erover de gehele wereld op dezelfde
wijze reclame voor wordt gemaakt; dat British National
Films, de producent van de film „Laughing Lady", in 1946
tegelijk met de hoofdfilm de onderwerpelijke reclamefilms
heeft vervaardigd; dat het karakter van de reclamefilm
dusdanig is, dat het onmogelijk zou zijn geweest deze film
zonder medewerking van de oorspronkelijke producent te
vervaardigen; dat de reclamefilm in opdracht van de Firma
J. Walter Thomson door Eritish National Films is ge
maakt; dat dit blijkt uit een foto-copie van een instructie
d.d. 12 December 1946 van J. Walter Thomson aan British
National Films, luidende als volgt:
„Please produce Technicclor sound film incor-
porating excerpt from „Laughing Lady" featuring
Ann Ziegler not exceeding 200 feet in tength, as