TiET ONTWERP Bezwaren van de Kamer tegen net ontwerp 8 (Vervolg) IN aansluiting op de in de vorige afleve ring van het Officieel Orgaan gememo reerde bezwaren, welke door de leden van de Tweede Kamer bij de Algemene Beschouwingen van het Voorlopig Ver slag over het ontwerp Film- en Bioscoopwet naar voren werden gebracht, laten wij hier de opmer kingen volgen, welke in genoemd Verslag artikels gewijs werden gemaakt. Vele leden, die bij de algemene beschouwingen hadden uiteengezet, waarom zij het wetsontwerp moesten afwijzen zouden bij de artikelen hun standpunt nog eens kunnen vastleggen. Zij acht ten dit echter niet noodzakelijk, daar uit hun al gemeen betoog voldoende blijkt, welke de aard van hun bezwaren is en dus ook welke artikelen dit betreft. Artikel 1. Algemeen wees men op het feit, dat het in dit artikel gestelde maximum van 25 per sonen te laag is. Dit zou o.a., zo werd in aanslui ting aan het hierboven gestelde opgemerkt, tot consequentie hebben, dat de bepalingen van de wet van toepassing zouden zijn op het vertonen van smalfilms in familiekring, bij feestmaaltijden e.d., zowel wat betreft de nakeuring als de Rijks keuring, de aan de localiteit te stellen eisen en de daarmee in verband staande vergunning. Vele leden zouden daarom dit maximum op ten minste 50 gesteld willen zien. Vele andere leden wezen echter op het feit, dat een dergelijke verhoging van het maximum wel de bezwaren iets zou verminderen, maar dat deze toch in beginsel onveranderd blijven. Immers ook dan heeft een vereniging niet het recht om voor een groter gezelschap een ongekeurde film te vertonen en blijven de verplichting tot Rijks keuring, althans tot het vragen van ontheffing daarvan en eventueel tot nakeuring, benevens de overige bezwarende eisen gelden. Dit zelfde geldt b.v. voor lezingen, waarbij smalfilms worden ver-, toond; daarbij vervalt de mogelijkheid tot ont heffing van de Rijkskeuring 'bovendien, als publiek wordt toegelaten. Naar hun mening dienden voor de beoordeling van het begrip „beslotenheid" andere criteria te worden aangelegd dan het aan tal aanwezigen. Zeer vele leden stelden de vraag, of een over zicht kan worden gegeven van de gevallen, waar in in de laatste jaren misbruik is gemaakt van de mogelijkheid om ongekeurde films te vertonen, en of daarbij kan worden aangegeven, waarin dat misbruik bestond en waarom dit niet kon worden voorkomen krachtens de bestaande bepalingen. Betreft, zo werd nog gevraagd, het slot van dit artikel alleen volwassenen? Artikel 2. De wijziging in het vergunnings stelsel, waarbij alle bestaande vergunningen zon der overgangstijd vervallen, zodat thans een dub bele vergunning geëist zal worden, zowel voor de plaats als voor de persoon, achtten vele leden in het algemeen een verbetering. Andere leden meenden, dat de toenemende ver mindering van het brandgevaar een intensiever toezicht dan tot nu toe op de plaatsen, waar films vertoond worden, niet rechtvaardigt. Zeer vele leden zouden gaarne vernemen, waarom voor het vertonen van films t.a.v. de plaats der bijeenkomst een regeling wordt voor gesteld als de onderhavige, welke niet geldt voor bijeenkomsten van andere aard. Zijn de gevaren, zo vroegen zij, welke zich kunnen voordoen, slechts denkbeeldig of hébben deze zich al in betekenende mate in de praktijk doen gelden, zodat een wijziging in de bestaande regeling daar door gemotiveerd kan worden? Kan een overzicht van deze gevallen worden gegeven? Vele leden merkten hierbij nog op, dat zij zich konden voorstellen, dat voor het uitoefenen van een bioscoopbedrijf t.a.v. de plaats voor het vertonen van films eisen in verband met de vei ligheid, gezondheid en zedelijkheid gesteld dienen te worden. Zij meenden, dat dit in het verleden door de gemeenten op bevredigende wijze was geschied. Zij konden echter geen goede argumen ten vinden, om ook dergelijke eisen te stellen aan localiteiten, welke niet als een bioscoop zijn aan te merken, doordat daarin niet bedrijfsmatig of alleen op ongeregelde tijden smalfilms worden vertoond. Natuurlijk is het mogelijk, dat in der gelijke localiteiten samenkomsten van meer dan 25 personen kunnen plaats hebben, die een ge vaar opleveren voor veiligheid, gezondheid en zedelijkheid. Zij zagen echter geen enkele aan leiding voor een bijzondere wettelijke zorg bij Film- en Bioscoopwet

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1950 | | pagina 9