27
tuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden
onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn
onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld
in dat Arbitrage-Reglement.
dat bovendien de overeenkomst tussen partijen terzake
van de film „Kinderen van de straat" is aangegaan op de
Algemene Voorwaarden van Verhuur en Huur van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, waardoor volgens artikel 24
..alle uit of naar aanleiding van de vertoningsovereenkomst
tussen huurder en verhuurder ontstane geschillen met
uitsluiting van de burgerlijke rechter onderworpen zijn
aan de arbitrage van de Nederlandsche Bioscoop-Bond zoals
die is geregeld in het Arbitrage-Bondsreglement van die
Bond ,,en het onderhavig geschil is ontstaan naar aanlei
ding van de overeenkomst inzake de film „Kinderen van de
straat";
dat dus de Raad van Beroep bevoegd is van het hoger
beroep kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als
Arbitragecollege in tweede en hoogste instantie;
dat appellant overeenkomstig het daaromtrent in het
Arbitrage-Bondsreglement bepaalde tijdig in beroep is ge
komen;
dat de grieven van appellant tegen het vonnis van de
Commissie van Geschillen in hoofdzaak hierop neerkomen
dat deze Commissie ten onrechte heeft aangenomen dat, zulks
in afwijking van de contractuele bepaling terzake, was over
eengekomen tussen partijen, dat appellant de film „Kinderen
van de straat" gedurende tenminste twee achtereenvolgende
weken zou vertonen, doch dat de Raad deze grief niet kan
delen;
dat appellant wel stelt dat hij met deze verplichte prolon
gatie nimmer accoord is gegaan en hij zich slechts aan zijn
contract had te houden, doch dat hij in dat geval in gebreke
is gebleven dit op een zakelijk verantwoorde wijze kenbaar
te maken en zulks toch op zijn minst verwacht mag worden
van de exploitant van een zaak van een omvang en een
betekenis als die appellant exploiteerde;
dat in het onderhavige geval appellant alleen bij schrijven
van 31 Maart 1950 een zekere ontkenning op dit punt heeft
geuit overigens op een onduidelijke wijze en hij verder
op geen enkele wijze gereageerd heeft op de hierop ge
volgde brief van geïntimeerde d.d. 6 April en evenmin op
de programma-opgave van geïntimeerde d.d. 26 April en
3 Mei, waarin laatstgenoemde van een verplichte prolongatie
uitging;
dat indien partijen niet zouden zijn overeengekomen, dat
appellant de film „Kinderen van de straat" gedurende ten
minste twee achtereenvolgende weken zou vertonen, hij de
laatstgenoemde stukken van geïntimeerde nooit onbeant
woord had mogen laten, omdat deze dan zonder meer als
bewijs van het tegendeel zouden kunnen gelden, weshalve,
nu hij dit wel gedaan heeft, aan de hand van de door ge-
intimeerde geproduceerde stukken slechts kan worden vast
gesteld, dat de prolongatieverplichting inderdaad bestond
sinds 28 Maart;
dat derhalve naar het oordeel van de Raad de Commissie
van Geschillen tot deze verplichting terecht heeft gecon
cludeerd;
dat wat de grief van appellant betreft, dat de Commissie
van Geschillen ten onrechte de kwestie inzake de film „Vier
jaar later" in dit geschil heeft betrokken, de Raad bij zijn
onderzoek is gebleken, dat de kwestie prolongatie „Kinderen
van de straat" weliswaar niet mede een voorwaarde was
waarop appellant van zijn prolongatieverplichting voor de
film „Vier jaar later" werd ontslagen, waardoor hetgeen
de Commissie van Geschillen in haar vonnis met betrekking
tot de film „Vier jaar later" heeft gesteld hierin feitelijk
niet terzake doet, doch dat anderzijds de Commissie van
Geschillen haar oordeel over de onderhavige kwestie onaf
hankelijk van de kwestie „Vier jaar later" heeft gevormd;
dat gezien het vorenstaande, het vonnis van de Commissie
van Geschillen moet worden bevestigd en appellant moet
worden veroordeeld tot betaling van de geschilkosten, welke
in tweede instantie worden begroot op f 100.en van de
kosten van deponering ter Griffie ad 7.50, zodat de kosten
in totaal 182,50 komen te bedragen;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP ALS GOEDE
MANNEN NAAR BILLIJKHEID:
BEVESTIGT het vonnis van de Commissie van Geschil
len, waarvan beroep;
VEROORDEELT appellant tot betaling van de kosten
dezer arbitrage tot en met het deponeren van dit vonnis ter
Griffie, in totaal bedragende 182,50 (honderd twee en tach
tig gulden vijftig).
Aldus gewezen te Amsterdam op Vrijdag 30 Maart 1951.
IN ZAKE:
A. G. VAN TOL, voormalig exploitant van het Metropolc
Palace te 's-Gravenhage, wonende aldaar aan de Park
laan 62, appellant, oorspronkelijk gedaagde, contra
P. VERMEER Jr„ eigenaar van het filmverhuurkantoor
F.A.N. Film te Amsterdam en kantoor houdende aldaar
aan de Ie Jan v. d. Heydenstraat 121c, geïntimeerde, oor
spronkelijk eiser.
De Raad van Beroep (Tweede Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, enz. enz.
IN AANMERKING NEMENDE:
het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Ge
schillen (Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond, gewezen op 23 October 1950, van welk vonnis de
beslissing luidt:
„Veroordeelt gedaagde om tegen bewijs van kwijting
aan eiser te betalen alsmede in de geschilkosten,
bedragende 50.
IN AANMERKING NEMENDE VOORTS:
dat appellant bij request van 3 November 1950 beroep
heeft aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie van
Geschillen (Tweede Kamer) d.d. 23 October 1950, van welk
request afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk be
schouwd wordt als hier te zijn ingelast;
dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op
Woensdag 7 Februari 1951 op het Bureau van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam,
teneinde haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse
standpunten nader mondeling toe te lichten;
dat op gemelde plaats zijn verschenen de heer A. G. van
Tol, appellant en de heer P. Vermeer Jr., geïntimeerde, be
nevens diens echtgenote;
dat de heer A. G. van Tol in hoofdzaak heeft verklaard,
dat hij het beroepschrift van 3 November niet zelf heeft
opgesteld in verband met zijn ziekte en daarom een fout
hierin wel mogelijk is; dat hij toen hij de film „Fietsendie
ven" afsloot er twee films bij moest nemen, namelijk „Vier
jaar later" en „Kinderen van de straat"; dat het contract
voor „Vier jaar later" voor twee weken was, doch voor
„Kinderen van de straat" voor één week, met dien ver
stande, dat de film zou moeten worden geprolongeerd indien
de totale recettes tot en met Maandagavond zouden
bedragen; dat de recettes van de film „Vier jaar later" bui
tengewoon slecht waren en daarom overeengekomen was,
dat hij deze film niet behoefde te prolongeren, mits hij de
film „Guerre des Gauchos" of een andere film ervoor in
de plaats nam; dat laatstgenoemde film in het Metropole
Palace niet te vertonen was en hij daarom een andere film
heeft gevraagd, doch F.A.N. Film deze nooit heeft gezon
den; dat hij een contract heeft voor slechts één week „Kin
deren van de straat" en hij daarom niet kan begrijpen, hoe