aan het Hoofdbestuur verzocht het Overgangsbe-
sluit te verlengen tot 1 April. Deze leden deelden
tevens mede, dat zij tegen het principe van een
nieuwe regeling van de concurrentieverhoudingen
geen bezwaar hadden, echter wel tegen de aan de
in het voorgestelde concept ten grondslag liggende
gedachte.
Inmiddels had een gedeelte van deze leden bij
de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders een motie
ondertekend, waarbij zij zich kantten tegen een
verlenging van het Overgangsbesluit.
Eveneens op 18 December is er een onderhoud
geweest met een vertegenwoordiger van de Ame
rikaanse ondernemers. Deze verklaarde, dat de
Amerikanen een politiek wilden zien gevolgd van
no-restrictions. Hij verklaarde tevens dat de
Amerikaanse maatschappijen in ieder opzicht
gaarne met de Bond zullen samenwerken en
haar verplichtingen als leden nauwkeurig willen
nakomen. Hij verzekerde dat de Amerikaanse
leden de oren niet zullen sluiten voor redelijke
voorstellen. Een van de Amerikaanse leden hier,
voegde hieraan toe alles te zullen doen wat in
zijn macht was om de beide standpunten tot over
eenstemming te brengen.
In aansluiting op het vorengenoemde overleg is
op 18 December nog aan de leden mededeling ge
daan, van een wijziging van het voorstel tot ver
lenging van het Overgangsbesluit in die zin, dat
de expiratiedatum 1 April 1951 zou worden.
Op 28 December 1950 is door de Ledenraad
dienovereenkomstig besloten.
Op 10 Januari 1951 heeft het Hoofdbestuur ver
volgens aan de leden gevraagd amendementen op
he(J aanhangig gemaakte concept-Algemeen Be-
drijfsreglement vóór 1 Februari te willen indienen.
Voorzover er amendementen zijn binnengeko
men, zijn deze hoofdzakelijk toegezonden gedu
rende de maand Februari.
Op 3 Februari 1951 deelden de Eagle Lion,
Filmex, Nethcrlands Fox, Metro Goldwyn Mayer,
Nederland, Nova, Paramount, R.K.O. Radio
Films, Universal International en Warner Bros.
schriftelijk mede, dat zij principiële bezwaren had
den tegen de voorstellen tot herziening van het
Algemeen Bedrij f sreglement. Deze bezwaren gol
den weliswaar principieel doch niet in de
eerste plaats de inhoud, doch veeleer in de eerste
plaats het ogenblik en de wijze waarop de voor
stellen aan de orde zijn gesteld en de wijze waarop
gemanoeuvreerd zou zijn met het Overgangsbe
sluit en de geldigheidsduur daarvan. Daarom
meenden zij dat het noodzakelijk was te geraken tot
een zodanige herziening van de structuur „Uwer'
organisatie, dat in het Bestuur daarvan zowel als
bij de voorbereiding en vaststelling van bedrijfs
regelingen elk der zo diverse categoriën van be
langhebbenden als in die organisatie zijn verenigd,
naar behoren haar stem zullen kunnen doen gel
den en daaraan een gewicht kan worden toege
kend, dat in een redelijke verhouding staat tot de
importantie van de door haar vertegenwoordigde
belangen. Hiervoor wilden zij het hare bijdragen
en zo nodig op korte termijn uitgewerkte voorstel
len aanhangig maken met de bedoeling, dat een
voor alle betrokkenen bevredigende oplossing zou
kunnen worden gevonden, die het voortbestaan zou
kunnen verzekeren van een organisatie, die ook
de ondertekenaars ter harte gaat.
Hierop heeft het Hoofdbestuur op 23 Februari
1951 geantwoord, dat het zijn oordeel omtrent ver
schillende in de brief vervatte punten voorbehield,
doch dat het nochtans de suggestie met betrekking
tot de bestudering van sommige structurele aspec
ten van de organisatie in welwillende overweging
wilde nemen, daarbij ook enige van de onderteke
naars betrekkend. In deze brief werd tevens mede
gedeeld, dat het Hoofdbestuur nota had genomen
van de mededeling van de Bondsvoorzitter, dat de
vertegenwoordigers van de ondertekenaars hem
desgevraagd hadden verklaard, dat zij geen be
zwaar hadden tegen een voorlopige prolongatie
van het Overgangsbesluit, dat op dat moment tot
1 April van kracht was.
Op 26 Februari 1951 had een onderhoud plaats
met de Afdelingsraad ter zake van een eventuele
verlenging van het Overgangsbesluit. De Afde
lingsraad verklaarde zich voor een verlenging tot
wederintrekkens toe.
Eveneens was er overleg met het Bestuur van
de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders.
Op 27 Februari 1951 richtte het Hoofdbestuur
zich in een circulaire tot de leden, waarbij het
mededeling deed van een voorstel bij de Leden
raad om het Overgangsbesluit voor onbepaalde tijd
te verlengen, zulks in afwachting van een verdere
Herziening van de bedrijfsreglementering.
Op 6 Maart 1951 was er andermaal een brief
van de maatschappijen, die zich bij schrijven van
3 Februari tot het Hoofdbestuur hadden gericht,
waarin deze bezwaar maakten tegen de verlenging
van het Overgangsbesluit voor onbepaalde tijd,
Qi'iiiiiMiiiiiiitiltiiiiiifiniiiiiniiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniHitiitiiiiiiiiitiiiiuiiitiiiiiiiimiiittutiiiiiMimmKtiiiiiifttiititmitittitmiiitiiiiiiiQ
DE FILM ALS ONTSPANNING
,,Één uitwerking van {ilms op kinderen waarover 1
geen twijfel bestaat is, dat zij vermaak geven. Kin-
deren gaan naar de ,,(ilm" voor ontspanning. Wij heb-
ben ons getracht te herinneren, gedurende ons gehele
onderzoek en het opstellen van ons verslag, dat ont- 1
spanning voor de kinderen op de eerste plaats komt
en dat, ofschoon sommige amusementsfilms bovendien
het kinderlijk verstand kunnen ontwikkelen, wij niet
1 behoren te trachten om het Zaterdagse genoegen van
j de kinderen om te zetten in een andere tak van for-
meel onderricht. Onze getuigen hebben bijna allen
het onderwerp van hetzelfde gezichtspunt benaderd".
(Rapport van de Ministeriële
Commissie voor Kinderen en
Films par. 119, p. 42-43; London,
H.M.'s Stationery Office, Mei 1950).
r|llllll»l»lltlininitlHMtMIMIllltllllllllMIIIII)IIIIIHIHIIllltlllllimill(IIIIIHIIMI)lllllllllltlllllllflltimimi)l»HHIIIIII1HIHimHHIII(llllirn