Ledenraadi
enraaasvergaaenng
di
OP Dinsdag 15 Juli j.1. is op het Bonds
bureau een vergadering van de Leden
raad gehouden waarin een hoger beroep
werd behandeld, alsmede enige belang
rijke voorstellen van het Hoofdbestuur,
die tevoren ter kennis van alle leden waren ge
bracht.
Voor deze vergadering was de Ledenraad samen
gesteld uit de heren J. S. Croeze, Vice-Voorzitter
van het Hoofdbestuur, die bij ontstentenis wegens
ziekte van de Bondsvoorzitter, de heer M. P. M.
Vermin, de vergadering presideerde, E. Alter, D. J.
van Leen, J. L. Paerl, B. Schimmel, j. de Wilde en
A. Zomerplaag, gedelegeerden van de Bedrijfs
afdeling Filmverhuurders, alsmede de heren
S. Barnstijn, gedelegeerde van de Afdeling Den
Haag, C. J. Blad van de Afdeling Amsterdam,
G. J, Milius van de Afdeling Het Noorden,
M. J. W. Peters van de Afdeling Het Zuiden,
A. J. Ch. Silvius van de Afdeling Het Westen,
C. M. Westland van de Afdeling Het Oosten,
C. van Willigen van de Afdeling Rotterdam en
A. F. Wolff van de Afdeling Het Centrum.
Door de heer B. H. Obdeyn te Enschede was op
grond van artikel 7C van het Algemeen Bedrij!s-
leglement hoger beroep ingesteld tegen een beslis
sing van het Hoofdbestuur van 28 Januari 1952,
waarbij geweigerd was om ten name van genoemde
heer een in de zaal Schorfhaar te Losser te vestigen
permanente bioscoop-B in te schrijven in het Be-
drijfsregister. Na belanghebbenden alsmede de
Secretaris van de Afdeling Het Oosten, de heer
A. Jansen, te hebben gehoord, besloot de Raad met
veertien stemmen voor en één stem tegen de be
slissing van het Hoofdbestuur te vernietigen en de
exploitatie der vorengenoemde bioscoop ten name
van de heer B. H. Obdeyn in het Bedrijfsregister
in te schrijven onder de voorwaarde, dat de in
richting van de onderwerpelijke zaal in overeen
stemming dient te worden gebracht met de door
het Hoofdbestuur alsnog nader te stellen eisen.
Vervolgens heeft de Ledenraad, kennis genomen
hebbende van de desbetreffende toelichting van het
Hoofdbestuur, zonder enige discussie en met alge
mene stemmen overeenkomstig het voorstel van
dit College besloten tot intrekking van het besluit
van 13 December 1949 met betrekking tot de ver
toning van bepaalde films.
Een uitvoerige discussie ontspon zich over het
voorstel van het Hoofdbestuur tot wijziging van
artikel 1 van het Algemeen Bedrijfsreglement.
Het Hoofdbestuur heeft er in zijn toelichting op
gewezen, dat reeds lang gebleken was, dat de tekst
van dit artikel, waarin de bedrijven van de film
fabrikanten en de filmproducten en de daartoe be
horende bedrijfstakken omschreven zijn, veroude; d
is en herziening behoeft. Het aan de Ledenraad
voorgelegde voorstel tot wijziging heeft derhalve tot
strekking het begrip „filmproductiezaak" aanzien
lijk te verruimen en daartegenover het begrip „film
fabriek" te beperken tot dat van laboratoria en
studio's. De voorgestelde indeling sluit volkomen
aan bij de huidige stand van zaken op het gebied
van de filmfabricage en de filmproductie.
De leden waren unaniem van oordeel, dat de
strekking van het door het Hoofdbestuur overge
nomen amendement van de Afdeling Amsterdam
dat nog eens scherp onderstreepte dat onder
filmfabrieken" in den vervolge uitsluitend labo
ratoria en studio's worden verstaan door een
eenvoudige redactiewijziging onder A en B beter
tot haar recht kwam, namelijk door de „studio" als
afzonderlijke bedrijfstak te vermelden.
Onderscheidene leden van de Raad vreesden
dat in de voorgestelde tekst van lid C niet vol
doende tot uiting kwam, dat de producent ge
rechtigd is zijn films zelf op te nemen en al te
werken en dit te doen waar hij dit wenst. Andere
leden daarentegen deelden deze vrees niet en
waren van oordeel dat uit de omschrijving van
het begrip filmproductiezaak", zoals door het
Hoofdbestuur voorgesteld, voldoende duidelijk
bleek, dat de producent zijn eigen films kan ver
vaardigen, welke vervaardiging uiteraard haar
beperking vindt in de onder B omschreven be
drijfstakken der laboratoria.
Door de eerder genoemde en andere leden wei
den enige suggesties tot een formele redactiewijzi
ging gedaan, die aan de naar voren gebrachte be
zwaren tegemoet kwam.
Met algemene stemmen werd het voorstel hierna
aangenomen.
Ook het voorstel tot vaststelling van een regle
ment voor de Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten ev
Filmproducenten gaf aanleiding tot levendige ge
dachtenwisselingen.
Nadat door de Secretaris, de heer J. G. J. Bos
man, dit voorstel nogmaals uitvoerig was toegelicht,
werd dit na ampele discussie door de Voorzitter
in stemming gebracht.
Het voorstel werd aangenomen met tien tegen
vier stemmen.
Na rondvraag werd de vergadering gesloten.