20 Qlllllllll1llllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllltlllllllllHII1lll)IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIMIMIIIIIIIl| ,.Hem, die elke dag zich moeite geeft de dikwijls beschamend goede wil van onze leerkrachten met raad 1 en daad ter zijde te staan, treft het vaak pijnlijk, altijd 1 maar weer te moeten preken dat de speelfilm in de 1 school behoort, even goed als de oude kunsten van muziek, toneel, schilderkunst en literatuur. Hij doet het desondanks, omdat hij de zekerheid heeft, dat de film tot de sterkste mogelijkheden be- 1 hooit om de mens weder tot de mensen te leiden, en 1 omdat hij hoopt, dat het meer en meer moge gelukken on-j in de film „iets van de natuurlijke lieflijkheid des mensen zichtbaar te maken". (Overgenomen uit Kulturarbeit 3 Jhrg. Heft 8: 1 „Der Spielfilm gehort in die Schule" v. Fritz Kemp e, Dir. der Siaatlichen Lan- desbildstelle, Hamburg. Documentatie Film en Jeugd no. 3/1952, p. 3, 4de jaargang). rnHiiiiiiiiiiiiiimmiuiiiuiiuiiiHiMiiiiiiiiiaiiiimiiiuiiiiniiiniiiiumiBiitiiHiMiiiiHiHiiHiuiiuiimiimmiiiHMiiiininiwiiiijiT~\ ter ongebruikt te blijven en wordt misschien op school niet aangewend zoals het zou kunnen. Ofschoon kinderen vroeg gehard worden tegen de invloed van de films, schijnt er gevaar te zijn in het puberteitsstadium. Er is geen twijfel aan, dat de filmstars een grote plaats in het leven van de oudere meisjes innemen. Het is geen bevredi gend antwoord om te zeggen dat, indien de film deze voorwerpen van aanbidding niet zou leveren, de meisjes hen elders zouden vinden, zoals onge twijfeld met de meisjes van een voorgaande gene ratie het geval was. De bioscoop verschaft een levendige, betoverende ondervinding, onbekend aan vroegere generaties. Jeugdige bioscoopminnaars praten tegenwoordig over filmstars, verzamelen hun handtekeningen, kopen en lezen filmbladen en aan bidden de materiële pracht van de filmwereld. Het is waar, dat zij deze in de regel als een onwerkelijke wereld beschouwen, waarin zij vergetelheid kun nen zoeken, en niet als een duizendjarig bestaan, dat zij op een zekere dag zouden kunnen verwer ven. Niettemin worden aan filmbezoekers van beide geslachten regelmatig films vertoond, die een ver lokkende leefwijze schilderen, welker regelmatige beschouwing gedurende de puberteitsjaren mis schien hun gevoel voor waarden zou kunnen onder mijnen. In het algemeen zouden deze grondtrekken van vele films misschien een verraderlijker effect kunnen hebben, speciaal in de puberteitsperiode, dan het directe voorbeeld van werkelijk slechte films. Afgezien van de directe invloed van de films die kinderen zien, zijn er een aantal bijkomstige invloe den van het bioscoopbezoek. Onderwijzers hebben bijvoorbeeld gewezen op de groei van de zucht om aan de werkelijkheid te ontsnappen (escapisme), de vernietiging van het initiatief door de besteding van een abnormaal deel van de vrije tijd in volko men overgave, zelfs niet getemperd door een cri- tische houding ten opzichte van wat zij zien. Deze passiviteit wordt vergroot door de achter' grond van de muziek, die zoveel films begeleidt. „Moderne jongens" zegt een hoofd van een school houden niet van de atmosfeer van de bibliotheek; zij voelen zich onbehaaglijk wanneer het stil is". Waarom naar de bioscoop? Wat deze laatste opmerking betreft, zou men zich met reden af kunnen vragen of hier niet veel eer andere invloeden aan het werk zijn, dan de film. De rapporteurs laten dit in het midden. Zij merken op, dat men, inplaats van naar de invloed van de film op de kinderen te vragen, ook de vraag zou kunnen stellen: „Waarom gaan zij naar de bioscoop?" „Het antwoord zal zeker luiden", zo zeggen zij, „dat kinderen naar de bioscoop gaan omdat die hun meer bevredigend vermaak verschaft dan welke an dere activiteit ook, waaraan zij in hun vrije tijd deel kunnen nemen. De film biedt opwinding, avontuur, kleur, betovering en pret kortom al die levens aspecten waar de jonge groeiende geest naar grijpt en die hij slechts met moeite onder de huidige levensomstandigheden kan vinden, in het bijzonder in de grote steden." De rapporteurs stellen daarom vast, dat de film op die wijze tot op zekere hoogte misschien het sprookje en het avonturenverhaal in het kinder leven vervangt en dat het mogelijk is „dat de zeer grote populariteit van het filmbezoek te wijten is aan het feit dat kinderen noch op school noch thuis genoeg pret en verhalen krijgen". Het rapport beveelt de ontwikkeling van de film- appreciatie aan door middel van besprekingen en het uitlokken van gedachtenwisselingen over de films, die opvoeders en kinderen gezien hebben. Het wijst er op, dat dergelijke experimenten de moeite waard zijn om op grote schaal ondernomen te worden „omdat de commerciële bioscoop een be langrijke factor is in het hedendaagse leven en de hedendaagse cultuur, die onderwijsmensen zich niet kunnen permitteren te negeren". rnillllllllllllllllllllllllllllllllllllMlllllllllllllllllNIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1lllllll[lllllllll)IIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIII]IHII)IIIIIIIIIIIMIIIIMIIIIIIIIIIIMIl| j 1 „Terloops zij hier intussen vermeld, dat een alge- j heel verbod voor jongeren de bioscoop op het acht- j 1 tiende levensjaar te meer tot een precaire aangelegen- 1 heid zal maken, omdat de filmverhuurders en bio- scoopexploitanten er, na een dergelijke bepaling, niet j 1 het minste belang meer bij zouden hebben zich enige j moeite te getroosten voor het brengen van een film 1 voor alle leeftijden. Een plotselinge confrontatie met de filmbelevenis wordt daardoor ongetwijfeld hache- lijker, nog volkomen afgedacht van de juist zó ge- 1 kweekte sfeer van sensatie en het uitlokken van clan- j destiene handelingen". (Ds. W. G. O v e r b o s c h, predikant te Amsterdam: De plaats van de film in het leven der hedendaagse jeugd; Tweede Nationale Congres van het Insti- j tuut „Film en Jeugd"). rnillllllllllllllllMllllllllllllllllllllllllMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMinilllllllllllllllllMIMIIinillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll I

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1952 | | pagina 21