^-NIEUWS UIT DE CABINE-r Het lassen van films HOEWEL reeds bij verschillende gelegen heden is aangedrongen op het betrachten van de nodige zorgvuldigheid onder an dere bij het lassen van films, blijkt ons steeds weer dat hieraan nog heel wat ontbreekt- Wij achten het daarom van belang eens in het kort aan te geven op welke wijze een goede las'moet worden gemaakt en wat de gevolgen zijn van nonchalance in dit opzicht. Het filmmateriaal dat in de bioscopen wordt gebruikt bestaat als regel uit een doorzichtige onderlaag, de zogenaamde drager, daarop is aan gebracht een zogenaamde hechtlaag en daarop be vindt zich de emulsielaag waarin de beelden langs fotochemische weg zijn aangebracht. Bij het lassen van een film moet nu de drager, die dus is onder broken, weer „aaneengesmeed" worden. Daartoe wordt van een der aan elkaar te verbinden stukken de emulsie en de hechtlaag (doffe kant) grondig verwijderd. De drager komt dan blank te liggen en daarop wordt de drager van het andere stuk film dat is dus de glimmende onderkant geplaatst. De filmlijm, die niet zoals de naam zou doen veronderstellen, de functie van lijm vervult en dus een plakmiddel zou zijn, is van zodanige chemische samenstelling, dat zij het dragermate riaal oplost. Dit oplossen mag uiteraard niet veel verder gaan dan de oppervlakte en het is dan ook duidelijk dat nimmer overvloedig gebruik mag worden gemaakt van filmlijm. Nadat dus een be paalde hoeveelheid filmlijm op het schoongekrabde gedeelte van de drager is aangebracht, wordt op die plaats de eveneens schone dragerzijde van het aan te hechten stuk film aangedrukt. De filmlijm bewerkt dan dat beide dragers ten dele oplossen en in elkander overvloeien. Opgemerkt zij nog, dat de te lassen afgekrabde plaats op de film slechts éénmaal met lijm dient te worden bevochtigd. De ervaring heeft na melijk geleerd, dat het opbrengen van een tweede streek" filmlijm, de las aanmerkelijk verzwakt, of zelfs totaal doet mislukken. Het waarom kan hier gevoegelijk buiten beschouwing blijven. Ten aanzien van de plaats waar de las moet worden gemaakt, kieze men steeds het eerste perforatie gaatje onder en boven de zogenaamde beeld- of kaderstreep, omdat dit bij de projectie het minst hinderlijk is- Lassen midden over het beeld zijn uit den boze, evenals die welke meer dan één perforatiegaatje omvatten of worden gemaakt door het overplakken van een stukje witte of zwarte film. Dergelijke lassen getuigen slechts van on bekwaamheid of van gemakzucht van de betrok ken operateur. Thans nog enkele nadere opmerkingen omtrent de handelingen die aan het eigenlijke lassen voor afgaan. Een slordig afkrabben van de emulsie en/of hechtlaag, kan tot gevolg hebben dat: a) de emulsie en/of hechtlaag niet geheel wordt verwijderd; b) zodanige grondige verwijdering plaats vindt, dat ook een deel van de drager wordt be schadigd. In het geval a wordt na het opbrengen van de filmlijm geen gelijkmatige oplossing van de drager bereikt, omdat de resten van de emulsie en de hechtlaag niet door de filmlijm worden opgelost. De las houdt dus slechts ten dele en men zou als het ware kunnen spreken van een las met breu ken. Het is duidelijk dat deze niet sterk kan zijn. In het geval b wordt een deel van het drager materiaal verwijderd en indien van het resterende deel na het opbrengen van de lijm nog een laagje wordt opgelost, blijft er zo weinig over, dat de film op de plaats van de las bij het buigen bijvoor beeld in de lussen, of indien zij in het venster aan sterke trek wordt blootgesteld, gemakkelijk zal breken. Dat het maken van goede lassen van groot be lang is behoeft nauwelijks betoog. Het is daarom des te meer te betreuren dat aan de uitvoering van de daarvoor noodzakelijke op zichzelf nog al een voudige handelingen nog zoveel ontbreekt. Vooral bij de behandeling van het in steeds toenemende mate in gebruik komende langzaam brandende of wel „onbrandbare" filmmateriaal, komt dit steeds weer tot uitdrukking. Bij dit materiaal, dat van andere chemische samenstelling is dan de tot voor kort uitsluitend voor bioscoopgebruik gebezigde zeer brandbare nitraatfilm, is de tijd die nodig is voor een deugdelijke oplossing van een deel van de drager aanmerkelijk langer dan voor nitraat- film. Dit betekent dat de „lasplaats" langer onder druk moet blijven om een goede las te verkrijgen. De tijd die hiervoor nodig is bedraagt voor nitraat- film circa tien seconden en voor de safety ofwel non-flame film circa dertig seconden- Het is om deze reden dat er niet genoeg op kan worden aan gedrongen om bij het lassen van het zogenaamde onbrandbare materiaal, steeds gebruik te maken van een filmplakpers. De film ligt daarin absoluut stil en de druk is gelijkmatig verdeeld hetgeen van groot belang is voor het maken van een goede 21

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1952 | | pagina 22