30 gedaagde heeft aanhangig gemaakt, waarvan een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op Woensdag 18 Juni op het Bureau van de Neder- landsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn de heren A. P. du Mée, direc teur van eiseres, en F, P. van den Berg, gemachtigde van gedaagde; dat de heer Du Mée namens eiseres, in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij met gedaagde een overeenkomst is aange gaan betreffende de financiering van de koop der vertonings- rechten voor Nederland van de film „Liebe '47"; dat de terugbetaling van het door eiseres geïnvesteerde bedrag aldus zou geschieden, dat van alle door gedaagde als film- huur ontvangen bedragen de helft zou worden gestort op de rekening van eiseres; dat, zodra de filmhuuropbrengst een bedrag bereikt zou hebben gelijk aan het door beide partijen geïnvesteerde bedrag, van de verdere opbrengst aan eiseres zou worden uitgekeerd van de bruto filmhuuropbrengst, verminderd met de kosten voor rechten, negatief, copieën, keuring,^ titels enz.; dat op grond van deze overeenkomst gedaagde aan eiseres volgens de beschikbare gegevens reeds een bedrag van verschuldigd is en met de betaling daarvan in gebreke is gebleven; dat de heer Van den Berg namens gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat partijen op 16 Maart 1950 een overeen komst betreffende de financiering van de exploitatie der film „Liebe 47" zijn aangegaan, welke overeenkomst hij aan de Commissie heeft overgelegd; dat de afbetalingen aan eiseres steeds zonder moeilijkheden zijn verlopen, totdat door de be lastingontvanger beslag werd gelegd op de bankrekening van gedaagde, waardoor achterstand in dfe aflossingen is- ont staan; dat gedaagde daarop aan eiseres heeft gevraagd of deze bereid was films van gedaagde te vertonen en de film- huur daarvan in mindering te brengen van de openstaande schuld; dat hierna op verzoek van eiseres twee films op zicht zijn gezonden en dat eiseres zich bereid heeft verklaard deze films te vertonen; dat gedaagde echter niet de verplich ting op zich heeft genomen om al haar Europese films eerst aan eiseres aan te bieden; dat integendeel eiseres, nadat met de eerste twee films minder bevredigende resultaten waren bereikt, aan gedaagde heeft medegedeeld, dat zij niet bereid was verder films ter vermindering van de openstaande schuld te vertonen; dat eiseres voor het eerst ter filmbeurze op 15 April vezocht heeft de film „Grün ist die Heide" op zicht te zenden; dat de film echter reeds van 25 Januari af her haaldelijk in de vakbladen was geannonceerd; dat de film op 11 April met groot succes te Den Haag in première is vertoond'; dat gedaagde niet onmiddellijk aan eiseres heeft medegedeeld, dat het haar onmogelijk was de film „Grün ist die Heide" te leveren, aangezien zij in Januari en Fe bruari onderhandelingen had gevoerd met de Maatschappij Tuschinski voor de verhuur van deze en andere films voor Amsterdam en Rotterdam; dat het niet mogelijk was met eiseres een overeenkomst te maken voor de vertoning in deze beide steden; dat de onderhandelingen met de Maatschappij Tuschinski ten gevolge van het plotselinge overlijden van de heer Strengholt onderbroken zijn en eerst later tot een afslui ting hebben geleid; dat gedaagde erkent het door eiseres ge- vordeide bedrag ad schuldig te zijn, doch elke ver plichting om haar de film „Grün ist die Heide" te leveren ontkent, aangezien een dergelijke overeenkomst nimmer tot stand is gekomen; dat beroep van eiseres op artikel 7 van de Bondsvoorwaarden dan ook niet opgaat, omdat er geen overeenkomst als bedoeld in artikel 1 dezer voorwaarden tussen partijen is aangegaan; dat gedaagde derhalve de vor dering van eiseres tot het betalen van een bedrag van ingevolge artikel 7 der Bondsvoorwaarden en een schadever goeding van niet ontvankelijk acht; dat de heer Du Mée namens eiseres in hoofdzaak heeft verklaard, dat het hem tot voldoening stemt, dat de Commis sie van Geschillen bevoegd is partijen onder ede te horen, omdat naar zijn mening gedaagde de feiten tracht te ver draaien; dat gedaagde indertijd, toen hij niet in staat was zijn schuld te betalen, beloofd heeft, indien hij Europese films zou krijgen, deze voor eerste vertoning aan eiseres aan te bieden, ten einde met de opbrengst v'an deze vertoningen zijn be staande schuld te verminderen; dat eiseres dienovereenkom stig twee films van gedaagde heeft afgenomen; dat eiseres eveneens te kennen heeft gegeven bereid te zijn de film „Grün ist die Heide te vertonen, hoewel hij heeft verzuimd zulks schriftelijk te bevestigen, hetgeen echter wegens de vriend schappelijke verhouding, die er tussen partijen bestond, be grijpelijk is; dat hij bereid is onder ede te verklaren, dat ge daagde hem beloofd had al zijn Europese films ter ver toning in het Rialto Theater aan te bieden; dat hij niet bereid is een betalingsregeling met gedaagde te treffen; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitragereglement van de Nederlandsche Bio scoop-Bond alle geschillen tussen leden onderling met uit sluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan d'e Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitrageregle ment; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij d'e Raad van Beroep van de Neder landsche Bioscoop-Bond; dat gedaagde erkend heeft ter zake van de film „Liebe '47" aan eiseres het gevorderde bedrag van verschuldigd te zijn; dat gedaagde derhalve moet worden veroordeeld dit bedrag aan eiseres te betalen; dat eiseres in gebreke is gebleven haar, door gedaagde bestreden, bewering, dat er tussen partijen een bindende over eenkomst voor de levering van andere films onder andere voor d'e film „Grün ist die Heide" zou zijn tot stand gekomen, met bewijzen te staven; dat, aangezien er bij de besprekingen tussen partijen, waar bij bedoelde overeenkomst zou zijn tot stand gekomen, geen getuigen aanwezig zijn geweest en ook schriftelijk niets daaromtrent is vastgelegd, de Commissie het horen van d'e directeur van eiseres onder ede niet ter zake dienende acht; dat derhalve de beide vorderingen van eiseres met betrek king tot de film „Grün ist die Heide" ongegrond moeten worden geacht en dat deze vorderingen aan eiseres moeten worden ontzegd; RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen ONTZEGT aan eiseres haar vorderingen met betrekking tot de film „Grün ist die Heide' VEROORDEELT gedaagde in de geschilkosten, bedra gende 50. Aldus gewezen te Amsterdam op 7 Juli 1952. In zake: N.V. EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ AMSTELO- DAMUM, gevestigd te Amsterdam, exploiterende het Rialto Theater aldaar en kantoorhoudende aan het Sarphatipark 92, eiseres, contra MEVROUW L. MEYER-SCHIMMERLING, eigenaresse van het filmverhuurkantoor Victoria Films te Amsterdam, kantoorhoudende aldaar aan de Apollolaan 123, gedaagde.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1952 | | pagina 31