IN MEMORIAM het in eerste instantie beslissend orgaan. Krach tens laatstgenoemde bevoegdheid hebben Gede puteerde Staten tot taak de begrotingen der ge meenten te toetsen op strijd hetzij met de wet of het algemeen belang, dan wel met het gemeen telijk vooral financieel belang. Ook hier mag het toezicht slechts leiden tot afwering van hetgeen het toezichthoudend orgaan op een of meer der genoemde gronden onaanvaardbaar acht; het toezicht mag niet tot medewetgeven leiden." Met betrekking tot de houding van de gemeen teraden, merkt Prof. Vegting op, ,,dat zij in vrij heid zelfstandig behoren te beslissen of be lastingherziening wenselijk is. Zij behoren hun beslissing hieromtrent niet te laten beïnvloeden door het oordeel van Gedeputeerde Staten. Van zelfsprekend behoren zij (of B. en W.) zon oor deel niet te vragen alvorens een beslissing te ne men. Maar zij behoren ook niet op een besluit terug te komen wanneer hun blijkt, dat Gedepu teerde Staten een belastingverlaging niet wen selijk achten. Is eenmaal een belastingverordening vastgesteld en bij Gedeputeerde Staten ingezon den, dan heeft de gemeenteraad recht op een be slissing van de Kroon en behoort hij deze ook af te wachten," Gedeputeerden", aldus Prof. Vegting, „be horen zich te beperken tot hun bij de wet opgedragen taak, t.w. de verordening door zenden met hun advies aan de Kroon. Zij handelen onbevoegd, wanneer zij gemeentebestu ren in overweging geven een eenmaal genomen besluit tot belastingverlaging weder ongedaan te maken. Het is trouwens reeds onjuist, wanneer het college van Gedeputeerde Staten op verzoek van een gemeenteraad zijn standpunt met betrek king tot een belastingverlaging bepaalt voordat het gemeenteraadsbesluit gevallen is. Gedeputeer de Staten vermengen hun bevoegdheden wanneer zij inzending van een belastingverordening uit stellen totdat zij hun standpunt t.o.v. de gemeen tebegroting hebben kunnen bepalen. Contact me: derden-belanghebbenden bij de belastingheffing behoren Gedeputeerde Staten, staande voor de taak hun gevoelen omtrent een belasting verorde ning aan de Kroon kenbaar te maken, in het algemeen zeker niet te leggen. Hun taak is er één van zuiver intern-administratieve aard." ,,De Kroon", concludeert Prof. Vegting, „toetsend naar de hiervoor omschreven cri teria, behoort slechts te weigeren een ver ordening goed te keuren, welke een verlaging van de vermakelijkheidsbelasting voor bioscoop voorstellingen brengt, in exceptionele, in het in dividuele geval liggende omstandigheden. In het algemeen behoort zij deze verlaging te aanvaar- Bijzonder treurig is wel het overlijden van de heer J. L. Wille, in de nog jeugdige leeftijd van 30 jaar op Nieuwjaarsdag 1953. Ruim twee jaar geleden had de heer Wille de bioscoopexploitatie Luxor Theater te Zaltbommel van wijlen zijn vader overgenomen. Het Hoofdbestuur heeft aan Mevrouw Wille en haar dochter van zijn deelneming doen blijken. De teraardebestelling van het stoffelijk overschot vond onder grote belangstelling van de bedrij f s- genoten plaats op 5 Januari j.1. te Zaltbommel. De heer Wille ruste in vrede. Op 8 Januari 1953 overleed te Dordrecht de heer J. H. Koorevaar op 63-jarige leeftijd. De heer Koorevaar was vele jaren lid van de Bioscoop-Bond en exploiteerde het Thalia Theater te Sliedrecht. Het Hoofdbestuur heeft de familie van de over ledene van zijn deelneming doen blijken. Bij de begrafenis was het vertegenwoordigd door de heren J. van Bentum en T. J. v. d. Tooren, respectievelijk Voorzitter en Secretaris van de Af deling Het Westen. Moge de heer Koorevaar in vrede rusten. den. Zo'n aanvaarding is in overeenstemming met de aangegeven blijvende grondslagen voor haar goedkeuringsrecht alsook met de omstandig heden van het ogenblik, in zover deze op de hantering in de practijk van deze grondslagen invloed kunnen hebben. Volgens de grondslagen geldende voor haar goedkeuringsrecht, behoort de Kroon slechts verordeningen te weigeren, die in ernstige mate een algemeen rijksbelang of ge meentelijk belang zouden schaden. In de jaren 1947 en volgende was de regering geneigd, als gevolg van toen bestaande omstandigheden, de economische toestand van ons land en de alge mene economische landspolitiek, en als gevolg het algemeen rijksbelang betrokken te achten bij de tarieven der vermakelijkheidsbelasting. Dit leidde haar tot haar circulaire politiek en tot het hiervoor besproken artikel 6 der wet van 15 Juli 1948, Dit zou haar toen ook stellig hebben kun nen leiden tot een afwijzing van verordeningen, welke een verlaagd percentage voor bioscoop voorstellingen zouden vaststellen. Thans zijn deze omstandigheden gewijzigd en kan de Kroon moeilijk meer het standpunt innemen, dat tussen het belastingpercentage geldend voor bioscoop voorstellingen, en het hiervóór aangeduide be lang, het verband bestaat, dat zij in 1947 te recht of ten onrechte aanwezig achtte."

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1953 | | pagina 8