28
dat gedaagde generlei verweer ter kennis van de Com
missie heeft gebracht en dat de ingestelde vordering aan
de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkmt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie
overgelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve eiseresses vordering behoort te worden toe
gewezen en gedaagde moet worden veroordeeld tot betaling
van het gevorderde bedrag ad alsmede tot beta
ling van de geschilkosten, welke zijn bepaald op 50.
RECHTDOENDE ALS GOEDE "MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs
van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van
alsmede tot betaling van de geschilkosten, bedragende
50.-;
Aldus gewezen te Amsterdam op 6 Mei 1953.
In zake:
N.V. NETHERLANDS FOX FILM CORPORATION,
gevestigd te Amsterdam, domicilie gekozen hebbende ten
kantore van Mr. W. de Gavere, Koninginneweg 6 aldaar,
eiseres, contra
MAATSCHAPPIJ TUSCHINSKI N.V., gevestigd te
Amsterdam en kantoor houdende aldaar aan de Hobbema-
straat 20, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het
Arbitragereglement van die Bond benoemd en aangewezen
als arbitragecollege voor de beslechting onder meer van
geschillen tussen leden van de Bond onderling:
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij reguest d.d. 12 Maart 1953 een geschil con
tra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, in hoofdzaak lui
dende:
,,Bij overeenkomst d.d. 16 Mei 1952 heeft Fox Film
aan Tuschinski N.V. verhuurd de film ,,Fivc fingers"
ter zake van welke overeenkomst Tuschinski N.V. haar
nog aan huur schuldig is, berekend op de wijze
als opgegeven in haar copielijk hierbij gevoegd schrij
ven aan Tuschinski N.V. d.d. 3 Februari 1953.
Fox Film is van oordeel, dat Tuschinski N.V. ten
onrechte bij de afrekening voormeld bedrag voor orkest
en variété in mindering heeft gebracht, waar bij de
vertoning van voornoemde film orkest noch variété ten
gehore respectievelijk ter vertoning zijn gebracht.
Ondergetekende heeft mitsdien nog van de
Maatschappij Tuschinski N.V. te vorderen en zij ver
zoekt arbiters de Maatschappij Tuschinski N.V. te ver
oordelen haar ter zake voormeld te betalen met
de wettelijke rente sedert de datum van de indiening
dezer vordering bij Uwe Commissie."
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zit
ting, gehouden op Woensdag, 6 Mei 1953 op het Bonds
bureau te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn de heren K. B. Knust en Mr.
W. de Gavere, respectievelijk directeur en rechtskundig
raadsman van eiseres, en Mr. R. H. Dijkstra en W. F.
Dubbeldeman, respectievelijk lid van de raad van beheer
en bedrijfsdirecteur van gedaagde;
dat Mr. R. H. Dijkstra namens gedaagde in hoofdzaak
heeft verklaard, dat gedaagde het gevorderde bedrag niet
heeft betaald, omdat zij daartoe niet verplicht is en daartoe
ook niet gerechtigd is, omdat zij anders in strijd zou han
delen met het voorschrift, dat niet meer dan 323^ filmhuur
van de netto-recette mag worden betaald; dat de variété -
toeslag stamt uit de tijd kort na de oorlog, toen er nog
prijsvoorschnften waren; dat het reeds toen gebruikelijk
was, dat bioscopen, die gewend waren variété te laten op
treden, hun entreeprijzen met de daarbij toegepaste variété-
toeslag ook in de weken, dat er geen variété was of een
orkest speelde, handhaafden; dat de variététoeslag moet
worden gezien als een algemene toeslag, waaruit over een
jaar genomen de kosten voor orkest of variété moeten wor
den bestreden; dat weliswaar in het voorjaar van 1950 de
prijsvoorschriften van overheidswege zijn opgeheven, doch
dat met de heffing van de variététoeslag is doorgegaan zon
der dat daartegen van de zijde van het bedrijf bezwaar is
gemaakt; dat men dus het standpunt kan innemen, dat toen
de usance is ontstaan om een bepaald bedrag van de entree
prijzen af te trekken als vergoedng voor de kosten van
variété en orkest; dat het in de meeste gevallen zo is, dat bij
vertoning van een film, die gerangschikt is onder artikel 1,
lid 2, sub 2 van de Bioscoopwet, het variéténummer reeds
geboekt is en gedaagde de daaraan verbonden kosten toch
moet betalen; dat het geen nader betoog behoeft, dat de
kosten voor een orkest ook in de weken, dat het orkest
niet kan spelen, betaald moeten worden; dat gedaagde welis
waar van de voordelen der artikel 1 keuring afstand zou
kunnen doen en dus het variéténummer zou kunnen laten
optreden en het orkest laten spelen, maar dat dit toch ook voor
de filmverhuurder het onaangename gevolg met zich zou
brengen, dat de vermakelijkheidsbelasting tegen het hoogste
tarief zou moeten worden berekend; dat gedaagde hetzelfde
standpunt heeft ingenomen bij vertoning van films, die de
met haar gelieerde filmverhuurkantoren zoals de J. Arthur
Rank Filmmaatschappij N.V, N.V. Novafilm en N.V. Film
verhuurkantoor Nederland leveren; dat de aftrek van 14
cent per bezoeker is gebaseerd op een jaarcalculatie; dat
eiseres, indien zij met de bestaande usance geen genoegen
had willen nemen bij het afsluiten van de film, had moeten
conditionneren, dat zij 32}^ van de bruto-recette na af
trek van belasting zonder aftrek van variététoeslag zou
ontvangen; dat gedaagde een dergelijke conditie niet zou
hebben aanvaard; dat bij het afsluiten van de film -Five
fingers" nog niet bekend was, dat deze „artikel 1" zou
worden gekeurd; dat het niet aangaat, dat eiseres eerst
achteraf met deze conditie te voorschijn komt en dat het
onbillijk zou zijn eiseres voor de kosten van het variété en
het orkest alleen te laten opdraaien;
dat Mr. W. de Gavere namens eiseres hierop in hoofd
zaak heeft verklaard, dat het Aanvullingsreglement Bonds-
voorwaarden op het punt van de variététoeslag volkomen
duidelijk is en dat hij aanvankelijk dan ook niet heeft kun
nen begrijpen, dat daarover tussen partijen een geschil is
ontstaan; dat de bewoordingen van artikel 10 van het Aan-
vullingsreglement Bondsvoorwaarden zeer duidelijk zijn en
geen tweeërlei uitleg toelaten; dat nadrukkelijk sprake is
van een toeslag voor variété en dat het waar mag zijn,
dat een variéténummer in de regel orkestbegeleiding nodig
heeft, maar dat dat nog niet wil zeggen, dat de variététoe
slag kan worden toegepast op recettes, die gemaakt zijn
met programma's, waarbij geen variété is opgetreden; dat
eiseres het bestaan van een usance zoals door gedaagde
is beweerd ontkent; dat zulk een usance niet bestaat en ook
niet kan bestaan, omdat het reglement op dit punt volkomen
duidelijk is; dat, wanneer de opvatting, die gedaagde er
op nahoudt, algemeen aanvaard zou zijn, men reeds lang
geleden artikel 10 van het Aanvullingsreglement Bondsvoor
waarden zou hebben gewijzigd; dat de billijkheidsoverwe
gingen, welke gedaagde in het geding heeft gebracht, niet
ter zake doen; dat men met een beroep op de billijkheid een
handeling in strijd met een contractsbepaling of een bepaling
van een reglement nimmer kan goedpraten; dat eiseres overi
gens niet kan inzien, dat het billijk zou zijn, dat zij een deel
van de doorlopende kosten van gedaagde voor variété en
orkest zou moeten meebetalen, hoewel zij in geen enkel
opzicht van de voordelen van het orkest en het variété
profiteert; dat het misschien een punt van bespreking bij
het huren en het verhuren van een film zou kunnen zijn