ders om in de derde alinea van artikel 10 niet
alleen de woorden „exclusief toeslag voor variété"
zoals het Hoofdbestuur had voorgesteld te schrap
pen, maar ook de woorden ,,en omzetbelasting".
In haar toelichting op dit amendement had de
Bedrijfsafdeling Filmverhuurders verklaard het
voorstel van het Hoofdbestuur slechts te beschou
wen als een eerste stap om tot verbetering van
het begrip „opbrengst waarover de filmhuur moet
worden berekend" te komen. Van evenveel be
lang achtte zij het schrappen van het woord „om
zetbelasting" in de definitie van de opbrengst,
omdat het systeem van de omzetbelasting er op
berust, dat deze belasting wordt begrepen in de
prijs van het product of de dienst; het is dus juist,
dat de huurder de door hem verschuldigde omzet
belasting verhaalt op de bezoekers en onjuist, dat
hij een deel van de omzetbelasting afwentelt op
de verhuurder.
Het Hoofdbestuur had aanneming van dit
amendement ontraden, omdat het hier een formu
lering betreft van de opbrengst, welke reeds sedert
bijna dertien jaar bestaat en waaraan de handel
in het filmbedrijf zich volkomen heeft aangepast.
Bovendien was het Hoofdbestuur van mening, dat
van afwenteling op de betrokken verhuurder geen
sprake is, omdat dit verhaal indertijd op andere
wijze is geregeld.
Ter verdediging van dit amendement werd door
een der Raadsleden aangevoerd, dat men inder
tijd bij de invoering van de omzetbelasting, waar
van het tarief toen 1 bedroeg, misschien al te
gemakkelijk over de bezwaren is heengestapt. In
middels is de omzetbelasting echter tot 4 ver
hoogd, hetgeen deze zaak van groot belang heeft
gemaakt. Het voorstel dat in dit amendement is
vervat, is overigens niet nieuw, maar maakt een
onderdeel uit van het complex van voorstellen
beogende een verbetering van de economische
positie van de filmverhuurders, welk complex de
Bedrijfsafdeling reeds enige jaren geleden aan het
Hoofdbestuur ter beoordeling heeft voorgelegd.
Aanneming van dit amendement zou uiteraard ge
paard moeten gaan met een verhoging van de
entreeprijzen der bioscopen, waarmede een eerste
stap zou zijn gedaan naar de aanpassing van de
entreeprijzen van onze bioscopen aan die van de
bioscopen in de omliggende landen. Daartoe zal
gezien de nieuwe loonronde van 1 Januari a.s. des
te meer reden zijn. Hiertegen werd aangevoerd,
dat de omzetbelasting op diensten is ingevoerd op
1 Januari 1941 en dat voor het bioscoopbedrijf
toen is bepaald, dat het bedrag van de omzetbe
lasting bij de berekening van de filmhuur van de
recette zou mogen worden afgetrokken maar dat
ter compensatie daarvan de entreeprijzen met een
bedrag van 5 et. per rang minimaal zouden wor
den verhoogd. Een dergelijke regeling is niet zo
exceptioneel, aangezien zij ook wordt toegepast
door schouwburgen, variétégezelschappen enz.
Weliswaar is de omzetbelasting sindsdien aanzien
lijk verhoogd, maar ook de entreeprijzen zijn niet
meer op hetzelfde niveau gehandhaafd. Verder
werd opgemerkt, dat een vergelijking met de prij
zen in de omliggende landen niet juist is omdat
bijvoorbeeld in België niet alleen de entreeprijzen
veel hoger maar ook het bezoek veel beter is dan
in Nederland. Men achtte een verhoging van de
entreeprijzen echter onontkoombaar na de loon
ronde en de huurverhoging van 1 Januari a.s.
Nadat nog geruime tijd over de mérites van het
amendement van de Bedrijfsafdeling van gedach
ten was gewisseld, werd het amendement terug
genomen met de mededeling, dat de Bedrijfsafde
ling Filmverhuurders zich het recht voorbehoudt
de kwestie van de aftrek van de omzetbelasting
bij de berekening van de filmhuur te zijner tijd
opnieuw aan de orde te stellen.
Ook de Afdeling Amsterdam had een amende
ment op het Hoofdbestuursvoorstel ingediend,
namelijk om de volgende slotbepaling toe te voe
gen: „Het vervallen van de woorden in artikel 10
„exclusief toeslag voor variété" gaat in op de
datum van inwerkingtreding dezer wijziging, doch
is niet van toepassing op vertoningsovereenkom
sten, welke voordien werden gesloten".
In haar toelichting op dit amendement heeft de
Afdeling Amsterdam verklaard, dat zij het ter
voorkoming van misverstand over de vraag op
welke contracten het nieuwe artikel 10 van toe
passing is, gewenst acht dat uitdrukkelijk wordt
vermeld, dat de wijziging niet van toepassing is
op de contracten welke voordien werden gesloten.
In zijn prae-advies op dit amendement heeft het
Hoofdbestuur het standpunt ingenomen, dat mis
verstand uitgesloten is omdat met de voorgestelde
reglementering niet wordt ingegrepen in de be
staande contracten. De nieuwe bepalingen kunnen
uiteraard uitsluitend van toepassing zijn op nieuwe
overeenkomsten.
Overeenkomstig het voorstel van het Hoofd
bestuur werd het amendement van de Afdeling
Amsterdam zonder hoofdelijke stemming verwor
pen.
Er was nog een tweede amendement van de
Afdeling Amsterdam namelijk om aan de tweede
alinea van artikel 10 van het Aanvullingsreglement
Bondsvoorwaarden toe te voegen na „omzetbelas
ting" de woorden: „alsmede van eventueel uit
anderen hoofde door exploitant en verhuurder
overeen te komen aftrekposten". In haar toelich
ting heeft de Afdeling Amsterdam er op gewezen,
dat het niet de bedoeling van het Hoofdbestuur is,
dat onder „opbrengst" in het vervolg uitsluitend
zou moeten worden verstaan de bruto-recette na
aftrek van de vermakelijkheidsbelasting en de om-