kend met de dag van zijn inwerkingtreding, zodat
daaraan nimmer uitvoering is gegeven.
De gemeenten zijn dan ook niet verplicht ge
weest de belasting op het bioscoopbezoek op
45/35 vast te stellen, hetgeen ook daaruit blijkt,
dat een vrij groot aantal gemeenten, de ene eer
der, de andere later op ingevoerde verhogingen
geheel of ten dele is teruggekomen, en op de be
treffende wijzigingsverordening de Koninklijke
goedkeuring verkreeg.
Tegen de goedkeuring bestond alleen dan be
zwaar indien gelijk ook met andere belastingen
gebruikelijk is op generlei wijze kon worden
voorzien in de derving van inkomsten en deswege
een tekort op de begroting (rekening) zou ont
staan, en/of indien bleek dat de verlaging met
sluiting of met bedreiging van sluiting der bedrij
ven was afgedwongen.
Dit neemt niet weg, dat het standpunt van de
Regering, zoals dit bleek uit de in de aanhef ge
noemde circulaires, alsmede het genoemde artikel
6 tot zijn intrekking een stimulans zijn ge
weest voor de gemeenten om de vermakelijkhe-
denbelasting en met name die op het bioscoop
bezoek te verhogen, en in sommige gevallen nog
van invloed zijn op de houding welke de gemeen
ten ten aanzien van deze belasting thans aanne
men.
De bezetting in het bioscoopbedrijf stabiliseerde
zich inmiddels, als gevolg waarvan de vraag rees
of gelet op de invloed daarvan de bioscopen
de destijds verantwoord geachte belasting nog
konden dragen.
Nadat zowel de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten als de Nederlandse Bioscoopbond
zich, in verband met moeilijkheden, welke in ver
schillende gemeenten waren ontstaan over het al
of niet verlagen der belasting tot de Regering
hadden gewend is, na overleg met deze beide in
stanties aan de Accountantsdienst van het Mi
nisterie van Economische Zaken opdracht gege
ven een onderzoek in te stellen naar de rentabili
teit van het bioscoopbedrijf.
Uit dit onderzoek, dat inmiddels is beëndigd,
kan naar de mening van de Regering worden ge
concludeerd, dat de overwegingen, welke in
1947/'48 hebben geleid tot het destijds gemaakte
onderscheid in de belasting thans niet meer gel
den.
riet ligt in het voornemen van ondergetekende
de gemeenten van het vorenstaande mededeling te
doen en de goedkeuring van verordeningen, tot
wijziging dezer belasting, welke tot dusver was
aangehouden, indien daartegen overigens geen
bezwaar bestaan, te bevorderen.
De ondergetekende is niet voornemens de* be
doelde mededeling vergezeld te doen gaan van
een aanbeveling omtrent de wenselijke of econo
misch toelaatbare hoogte van de tarieven."
Wij brengen eerbiedig hulde aan de nagedach
tenis var* wijlen de heren S. Croeze en L. C.
Barnstijn, twee vooraanstaande figuren uit ons
bedrijf, die ons achtereenvolgens ontvallen zijn,
de heer Croeze op 21 December 1953 in de leef
tijd van 59 jaar, de heer Barnstijn op 23 Decem
ber in de leeftijd van 74 jaar.
De levensloop van beide overledenen werd
elders reeds uitvoerig geschetst. Wij gevoelen ons
nochtans gedrongen hun bijzondere betekenis
voor onze organisatie te memoreren.
De leden van de Bond zijn grotelijks dank ver
schuldigd voor de toewijding waarmede wijlen
de heer Croeze met onderbreking van de bezet
tingsjaren sedert 1936 tot kort voor zijn heengaan
in tal van functies de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en het bedrijf heeft gediend. Het Hoofdbe
stuurslidmaatschap van de Bond van 12 Novem
ber 1945 tot 14 Juli 1953, toen hij zich wegens
ziekte genoodzaakt zag af te treden, het Vice-
Voorzitterschap van dit College gedurende ruim
zes jaren, zijn functies als arbiter, zijn Voorzit
terschap van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders
gedurende vele jaren, mogen hierbij in het bijzon
der worden gememoreerd, evenals het feit dat hij
tot een van de initiatiefnemers behoorde tot de
oprichting van de Stichting ,,Bio-Vacantieoord",
waarvan hij gedurende de laatste jaren van zijn
leven het penningmeesterschap heeft vervuld.
De zeer grote belangstelling, welke bij zijn heen
gaan en zijn begrafenis vlak voor Kerstmis is be
toond, was een treffend bewijs van de achting
en de vriendschap welke de heer Croeze in brede
kring werd toegedragen.
Zijn nagedachtenis zal bij ons in hoge ere
blijven.
Wijlen de heer L. C. Barnstijn had zich reeds
geruime tijd voor zijn overlijden uit het bedrijf
teruggetrokken. Tijdens zijn werkzaam leven trad
hij niet zozeer in organisatorische functies naar
voren. Zijn activiteit als filmverhuurder en pro
ducent is echter van grote betekenis geweest voor
de ontwikkeling van het filmbedrijf in Nederland.
Velen hebben aan hem hun carrière te danken. In
de annalen van de bedrijfsorganisatie zal zijn
naam geboekstaafd blijven als mede-oprichter van
de bedrijfsorganisatie, van welker voorlopig be
stuur, dat op 11 Februari 1918 werd samenge
steld, hij de Voorzitter was.
Moge hij rusten in vrede.