Fig. 2. Plattegrond van een zaal waarop is aangegeven
welke zitplaatsen hun waarde verliezen. Het verlies A ont
staat bij toepassing van het beeldformaat A en het verlies B
(plus A) bij gebruik van doekformaat B. Voor doek A ligt
een gezichtshoek van 30° bij punt Ai (afstand 2 X de
doekbreedte). Voor doek B ligt dit punt bij Bi.
De schuin aflopende stoelenrijen langs de lijnen X en Y
zijn aldus geplaatst om de beeldvertekening van die plaatsen
gezien, zo gering mogelijk te doen zijn.
WELK grootbeeldformaat is het meest
geschikt voor een bepaalde zaal?
Deze vraag wordt, nu de ontwikke
ling van de grootbeeldprojectie na
tionaal zowel als internationaal een
steeds grotere vlucht neemt, in bedrijfskringen al
lerwegen gehoord.
Laten wij dadelijk voorop stellen, dat het zeer
moeilijk is hierop een afdoend antwoord te geven,
dat in ieder denkbaar geval in toepassing kan
worden gebracht. Wij zullen ons derhalve moeten
bepalen tot een aantal aanwijzingen, welke zijn
ontleend aan publicaties, verschenen in de Ame
rikaanse vakpers.
De daarin verwerkte feitelijke gegevens zijn in
Amerika verzameld aan de hand van de ervarin
gen, die men er met grootbeeldprojectie heeft op
gedaan. Hierbij zij in aanmerking genomen, dat
wij het oog hebben op bioscoopzalen, die niet van
het normale type afwijken met dien verstande, dat
de lengte van de zaal in normale verhouding moet
staan tot de breedte. Weliswaar kan men zich in
afwijkende gevallen ook op de hieronder volgende
gegevens baseren, doch daarbij zullen dan al naar
gelang van de omstandigheden zekere correcties
moeten worden toegepast.
De grootte van het geprojecteerde beeld hangt
nauw samen met het stoelenplan van de zaal en
daarbij dient te worden bedacht, dat bij vergroting
van het beeld in toenemende mate bezwaren aan
het bestaande stoelenplan gaan kleven, welke
vroeger niet of bijna niet aanwezig waren. Een
stoelenplan wordt gewoonlijk zodanig opgezet, dat
de bioscoopbezoekers een zo goed mogelijk zicht
op het projectiedoek hebben. Men dient daarbij
uit te gaan van een, wat men zou kunnen noemen
„zitplaatsen centrum", zijnde de plaats, vanwaar
de voorstelling het best kan worden gevolgd.
Onderzoekingen in de practijk hebben uitge
wezen, dat dit centrum steeds is gelegen vlak ach
ter het punt in de zaal waarvoor zich de helft van
de beschikbare zitplaatsen bevindt.
In een zaal met 800 zitplaatsen ligt dit centrum
dus op de plaats waarvoor zich 400 stoelen bevin
den. Heeft de zaal een balcon dan moet daarmede
vanzelfsprekend rekening worden gehouden. De
plaatsen van het balcon worden gewoon bij die
van de zaal opgeteld. Is er sprake van een ver
overhangend" balcon, dan kan het gebeuren, dat
het zitplaatsencentrum zich onder het balcon be
vindt, doordat een deel van de zitplaatsen op het
balcon is gaan meeteleln bij de bepaling van de
helft van het totaal der aanwezige stoelen vóór
een zeker punt in de zaal. (Zie fig. 1.)
Het meest geschikte grootbeeld voor een be
paalde zaal dient op het aldus gevonden centrum
te worden gebaseerd. Er moet hierbij echter wel
worden bedacht, dat bij overgang van het tot dus
verre gebruikte beeldformaat met een verhouding
van 1 1,33 op enig grootbeeldsysteem een gedeel
te van de voorste zitplaatsen in de zaal belangrijk
in waarde vermindert of geheel onbruikbaar
wordt.
In het hiernaast afgedrukte diagram wordt
daarvan een voorbeeld gegeven. (Figuur 2.)
In dit verband zei opgemerkt, dat volgens de
gangbare opvattingen de afstand van pro'jectie-
doek tot de voorste rij stoelen niet kleiner mag
zijn dan éénmaal de breedte van het beeld.
Aangezien bij wide screen-films, welke speciaal
daarvoor zijn opgenomen, de buitenste randen van
het beeld gewoonlijk geen handelingen bevatten,
die in de film van essentieel belang zijn, is in deze
afstand enige tolerantie toegestaan en kan bij
breedbeeldprojectie de gemiddelde afstand tot de
eerste rij stoelen practisch op minimaal 80 van
de breedte van het beeld worden gesteld.
Bij het vaststellen van het zitplaatsencentrum
moet men dus beginnen met de rijen stoelen, die te
dicht bij het doek komen, af te trekken. Hiervoor
kan men ruw geschat de beeldbreedte even fixe
ren op V3 van de afstand van het doek tot de ach
terste zitplaats. Ook de afstand tot de achterste
rij stoelen is namelijk van belang.
Bij het gewone beeld gold hiervoor als maxi
mum circa 5,2 maal de breedte van het beeld,
waarbij men ervan uitging, dat bij een grotere
verwijdering, de handeling zich voor de ogen van
de bezoekers op zulk een grote afstand afspeelde,
dat het gezichtsveld slechts voor een klein gedeel
te werd benut. Dit werkt storend, daar het voot
een goed overzicht van het beeld juist noodzake
lijk is het gezichtsveld zonder speciale moeite ge
heel te vullen met het geprojecteerde beeld.
Bij grootbeeldsystemen hebben onderzoekingen
geleerd, dat de maximale afstand tot de achterste
rij stoelen om deze reden niet groter behoort te
zijn dan circa 3,3 maal de beeldbreedte. Voor
CinemaScope-pro:jectie is dit zelfs nog minder en
blijve men bij voorkeur juist onder driemaal de
beeldbreedte.
Deze afstanden zijn erop gebaseerd, dat de ach
ter in de zaal aanwezige bezoekers het beeld zo
danig moeten kunnen zien, dat ook de details
zonder bijzondere inspanning zijn waar te nemen
en dat zij, die midden in de zaal hebben plaatsge
nomen, niet door overbelichting van de lichte
scènes behoeven te worden gehinderd. De ideale
omstandigheid zou zijn, dat men het beeld kon
zien op de wijze zoals dat door de opnamecamera
is waargenomen. Het is duidelijk, dat zulk een
ideaal gezichtspunt slechts op weinig zitplaatsen
in de zaal verkregen kan worden, zodat genoegen
moet worden genomen met een gemiddelde voor
de meerderheid der bezoekers. Het gunstigste ge
zichtspunt dient derhalve op grond van het voren
staande te liggen in het zitplaatsencentrum, waar
van wij hierboven reeds spraken.
Proefondervindelijk is vastgesteld, dat men een
projectiebeeld het gemakkelijkst kan waarnemen
onder een gezichtshoek van 25 a 30°. Hieruit
volgt, dat de meest geschikte doekbreedte geba
seerd op het zitplaatsencentrum, van daar af be
rekend, binnen een gezichtshoek van 25 tot 30°
moet blijven. Op de hierbij gevoegde tekening
wordt dit schematisch voorgesteld. (Figuur 3.)
De gunstigste toestand zou zijn wanneer het
punt vanwaar het gehele beeld onder een dusda
nige hoek kan worden gezien (S in fig. 3), samen
valt met het midden van het zitplaatsencentrum
Dwarsdoorsnede van een
zaal met balcon waaruit
blijht hoe hel zitplaatsen
centrum (Z) gevonden
wordt. Het totaal aantal
zitplaatsen bedraagt hier
700.
10
11