24
voeriger op ingaan. Ik releveer slechts dat men
vroeger algemeen van oordeel was, dat het verto
nen van anti-oorlogsfilms, de jeugd gunstig zou
beïnvloeden en haar afkeer zou geven van de oor
log. Dit standpunt is geheel verlaten, daar geble
ken is, dat dit soort films de jeugd juist geestdriftig
stemde voor het euvel dat men aldus hoopte te
kunnen bestrijden. Het spreekt wel vanzelf dat
films met wreedheden en van duidelijk erotisch ka
rakter zonder uitzondering voor de jeugd ontoe
laatbaar zijn, hoewel in Amerika films van dit
soort aan de jeugd worden vertoond die hier nau
welijks de grens van 18 jaar halen.
Niettemin kunnen films met een vechtpartij,
mits niet te realistisch weergegeven, als een wel
kome afleiding worden beschouwd ter afremming
van bepaalde jeugdinstincten. Het is aan twijfel
onderhevig of het streven, kinderen alles te ont
houden wat het in aanraking brengt met de hard
heid des levens, verstandig is te achten, daar zulk
een paedagogie het nadeel heeft dat kinderen on
voldoende worden gehard tegen vele realiteiten
van het leven, waarmede zij vroeger of later on
verbiddelijk in aanraking zullen komen. Het ge
vaar van het bioscoopbezoek van kinderen zit
vooral in te grote frequentie daarvan. Men vergete
echter niet, dat veel van hetgeen kinderen, die op
straat rondzwerven beleven, dikwijls aanmerkelijk
meer kwaad sticht, dan een eventueel nadeel, dat
aan het zien van een film verbonden is. Goede
kinderfilms zijn zeer toe te juichen, helaas is
hun aantal betrekkelijk gering. De Amerikaanse
methode kinderen vrijwel onbeperkt alles te laten
zien, die een bekend schrijver van Amerika deed
zeggen: ,,01d age begins at nursery", acht ik voor
Nederland geheel uit den boze, maar te angstval
lige zorg voor de jeugd heeft naar ons oordeel
meer tegen dan voor. De ouders moeten in de
allereerste plaats voor hun kinderen waken, en
zorgen dat deze geen films zien die hen te zeer
aangrijpen.
Naar mijn mening zou de door sommige mensen
bepleite invoering van een leeftijdsgrens van 16
jaar geen gelukkige aanvulling der Bioscoopwet
zijn, hoewel de Centrale Commissie herhaaldelijk
noodgedwongen films slechts voor personen van
18 jaar toelaat, die door personen van de leeftijd
van 16 tot 18 jaar zonder enige bezwaar zouden
kunnen worden gezien.
Het nadeel van een leeftijd van 16 jaar is, dat
het voor de controle verre van gemakkelijk is vast
te stellen of een kind 14, 15 of 16 jaar is. Boven
dien zal een kind van 16 jaar eerder drang gevoe
len een film te gaan zien voor hogere leeftijd vast
gesteld, dan een kind van 14 jaar. Een andere zwa
righeid is, dat een film soms voor personen jonger
dan 14 jaar toelaatbaar is te achten, doch dat be
paalde scènes, die juist voor de leeftijd van 1416
jaar ongewenst zijn, tot het vaststellen van een
leeftijdsgrens van 18 jaar noopt.
Indien een film voor alle leeftijden of voor de
leeftijd van 14 jaar is toegelaten, moet hiervan in
het theater waar de filmvoorstelling plaats heeft
steeds blijk worden gegeven door het ophangen
van een bord; niettemin mag de theaterdirectie
daarnaast bepalen, dat slechts personen van een
hogere leeftijd dan door de Filmkeuring is vastge
steld toegang hebben. De keuringskaarten moeten
steeds aanwezig zijn. Naast de vermelding van de
leeftijd vindt men eventuele coupures op deze kaar
ten. Uit de aard der zaak zijn deze min of meer
summier aangegeven, hoewel wij trachten deze
vermelding zo volledig mogelijk te stellen.
Het artikel 1-praedicaat
Ik wil nog een enkel woord over het artikel
1-praedicaat zeggen. Dit praedicaat heeft doordat
de gemeenten er belastingverlaging aan verbon
den, een bijzondere betekenis gekregen.
De journaals werden reeds sinds het jaar 1936
door ons als artikel 1 films „goedgekeurd". Wij
hebben het betreffende artikel zó ruim geïnter
preteerd, dat ook diverse speelfilms, die naar ons
oordeel daarvoor in aanmerking kwamen, het
praedicaat verkregen. De regering wilde na de be
vrijding belasting-faciliteiten verlenen aan thea
ters, die films vertoonden die als zodanig van be
lang waren voor de volksopvoeding en een zekere
voorlichting gaven.
Het is te betreuren, dat het bioscoopbedrijf vaak
artikel 1 films" aankondigt als een culturele film,
welke vermelding onjuist is en verwarring sticht.
In een adres aan de Raad der gemeente Arnhem
deelde het bioscoopbedrijf het volgende mede
t.a.v. de nieuwe fiscale bepalingen bij het vertonen
van artikel 1 films:
„Ten tijde van het tot stand komen van de Wet had
men niet de verworvenheid van filmkennis van thans en
waren in het buitenland zowel als bij ons krachtige pogin
gen nodig om elementen die tot dan toe slechts een eigen
leven konden leiden in de vorm van experimenten een
plaats te doen veroveren in de grote speelfilm, zodat deze
gelegenheid een geheel andere betekenis heeft gekregen.
De separatie welke men zich aanvankelijk had voorgesteld
met artikel 1, lid 2, 2e van de Wet, namelijk het onder
scheid tussen een zogenaamde speelfilm en een film van
zogenaamd documentair karakter, viel hierdoor niet langer
te trekken. De grote betekenis van veel speelfilms is im
mers thans dat zij documentair zijn. Wanneer Burgemees
ters en Wethouders het documentaire karakter van een
film als ,,Moulin Rouge" willen ontkennen, zouden zij
zich dan een betere film of wel een beter middel kunnen
voorstellen om de werken van Toulouse Lautrec en het
leven van deze kunstenaar onder het publiek te brengen?
Deze film was, hetgeen door iedere deskundige erkend is,
in haar opzet en in haar effect documentair en buitenge
woon instructief. Door deze film is een groot schilder voor
velen gaan leven. Dat de Keuring deze film het epitheton
artikel 1, lid 2, 2e. heeft toegekend, is door iedereen hoge-