zaak heeft aangevoerd, dat gedaagde eerst over de revisie-
werkzaamheden heeft gereclameerd, nadat zij reeds een an
dere technische handelaar aan haar versterkerinstallatie had
laten werken; dat eiseres onder deze omstandigheden niet
bereid is verder op de klacht in te gaan en betaling van
het verschuldigd bedrag van vordert;
dat getuige J. A. Reinders op verzoek van eiseres is ge
hoord en in hoofdzaak verklaard heeft, dat hij in opdracht
van eiseres bij zijn eerste bezoek normale service aan ge
daagde heeft verleend; dat gedaagde daarbij geklaagd heeft
over het kraken van de potentiometer, weshalve getuige dit
onderdeel heeft vernieuwd; dat daarna de versterker normaal
bleek te functionneren; dat gedaagde enige tijd later geklaagd
heeft over het brommen van de versterker, maar dat ge
tuige bij onderzoek bleek, dat dit brommen nauwelijks hoor
baar was en dat wijziging van de gehele constructie van de
versterker nodig zou zijn om het brommen op te heffen; dat
getuige de versterker-installatie zo goed mogelijk heeft in
orde gebracht;
dat gedaagde nog verzocht had als getuige te horen de
heer J. v. d. Heuvel, die als technicus in dienst is bij de N.V
Technisch^ Bureau Zonneveld (Cinétechnisch Bureau Sound-
fleet) te 's-Gravenhage, doch die bericht van verhindering
heeft gezonden;
dat de Commissie overigens geen behoefte heeft aan het
verhoor van deze getuige, aangezien diens standpunt vol
doende bekend is uit zijn brief van 11 Januari 1954 gericht
aan gedaagde;
OVERWEGENDE:
dat eiseres donatrice en gedaagde lid is van de Neder-
landsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge het bepaalde in
artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bonds
reglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschil
len tussen leden en donateurs van de Bond met uitsluiting
van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bonds
arbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn
voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder
landsche Bioscoop-Bond;
dat vaststaat, dat eiseres in de maanden November en
December 1953 enige reparaties aan de versterkerinstallatie
van het Luxor Theater heeft verricht;
dat gedaagde met het resultaat van deze reparaties niet
tevreden was en een andere technische handelaar, namelijk
N.V. Technisch Bureau Zonneveld (Cinétechnisch Bureau
Soundfleet) opdracht heeft gegeven de versterkerinstallatie
na te zien;
dat gedaagde echter alvorens daartoe over te gaan eiseres
in kennis had moeten stellen van haar klachten en eiseres in
de gelegenheid had moeten stellen de vermeende storingen
op te heffen;
dat gedaagde waar zij deze gelegenheid aan eiseres niet
heeft geboden, dan ook verplicht moet worden geacht de
haar door eiseres in rekening gebrachte reparatiekosten te
voldoen;
dat derhalve de vordering van eiseres moet worden toege
wezen en gedaagde bovendien moet worden veroordeeld in
de geschilkosten bedragende 50,
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs
van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van
alsmede in de geschilkosten, bedragende 50,— (vijftig gul
den).
Aldus gewezen te Amsterdam op 11 October 1954.
In zake:
RIOFILMS NV., gevestigd te Amsterdam en kantoor-
houdende aldaar aan het Oosteinde 23, eiseres, contra
G. A. D. DAMHOF, eigenaar van het laboratorium
Regeneto-Film, gevestigd te 's-Gravenhage aan de Lange
Voorhout 64, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het
Arbitrage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen
als arbitragecollege voor de beslechting van geschillen tussen
leden en donateurs van de Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request dd. 25 Mei 1954 een geschil contra
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een
afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetgeen beschouwd
wordt als hier te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar
zitting, gehouden op Woensdag 15 September 1954 in een
der zalen van het Parkhotel te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn mejuffrouw M. L. Sijmons,
directrice van eiseres, en gedaagde persoonlijk;
dat gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat eiseres hem
opdracht heeft gegeven op een reeds beschadigde copie van
de film ,,Een kind was getuige" bepaalde bewerkingen toe
te passen; dat hij deze copie in opdracht van eiseres tijdig
aan het Harmonie Theater te Roermond heeft toegezonden;
dat eiseres hem met haar brief van 27 Januari 1954 er van
in kennis heeft gesteld, dat haar gebleken is, dat de bewer
kingen, welke de copie heeft ondergaan, tot resultaat hebben
gehad, dat de film is krom getrokken en niet meer opgerold
kan worden, waardoor de eerste twee acten niet meer goed
vertoonbaar zijn; dat eiseres daaraan heeft toegevoegd, dat
zij deze twee acten zal vernieuwen en gedaagde voor de
kosten daarvan alsmede voor vergoeding van bedrijfsschade
aansprakelijk stelt; dat eiseres echter niet heeft voldaan aan
gedaagdes schriftelijk verzoek van 29 Januari en 4 Februari
1954 om hem de beide beschadigde acten te zenden; dat
eiseres integendeel blijkens haar brief van 5 Februari 1954
de acten, waarop de klacht betrekking heeft, verder heeft
laten vertonen; dat gedaagde daarop bij een voorstelling in
het Asta Theater te Nijmegen heeft vastgesteld, dat de copie
met de beide acten in kwestie goed vertoonbaar was; dat
gedaagde de vorderingen van eiseres van de hand wijst;
dat mejuffrouw Sijmons namens eiseres hiertegen in hoofd
zaak heeft aangevoerd, dat haar uit verklaringen van ver
schillende afnemers en van de firma Trio Film te Amsterdam
gebleken is, dat de copie van de film „Een kind was ge
tuige" nadat deze bij gedaagde was bewerkt, grote gebreken
vertoonde; dat zij derhalve genoodzaakt is geweest de eerste
twee acten te laten vernieuwen, waarvan de kosten
hebben bedragen; dat de hoogte van deze kosten het gevolg
is van het feit, dat zij de beide acten, om tijdverlies te voor
komen, in Nederland heeft laten dupliceren, maar dat zij
gedaagde slechts in rekening heeft gebracht een bedrag van
voor copiekosten, titelkosten, invoerrechten enz.
zijnde de kosten, die op de twee nieuwe acten bij vervaar
diging in het land van herkomst zouden hebben gedrukt; dat
eiseres er bovendien nog mede accoord is gegaan, dat op
het bedrag van in mindering zou komen een bedrag
van van een door gedaagde ingestelde, maar door
eiseres betwiste vordering ter zake van de film „Blauw
baard";
OVERWEGENDE:
dat eiseres lid en gedaagde donateur van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond is en dat ingevolge artikel 32 der Statuten
en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Ne
derlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden en
donateurs van de Bond met uitsluiting van de burgerlijke
rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die
is geregeld in dat arbitragereglement;
40